Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „erwijs“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

weg·wijs
ter·wijl: Konjunktion
ver·wijt: Nomen
be·wijs: Nomen
on·wijs: Adverb
grijs: Nomen
prijs: Nomen
wijs: Nomen
on·der·wijs: Nomen

Meintest du vielleicht: verwijt , terwijl , wegwijs , onderwijs , wijs , prijs , grijs , onwijs und bewijs

weg·wijs [wɛxwɛis]

hij is al aardig wegwijs

er ist schon ziemlich gut im Bilde

hij is al aardig wegwijs

er weiß schon ziemlich gut Bescheid

iem wegwijs maken in iets

jdn in etw Akk einweisen [o. einführen]

ter·wijl [tɛrwɛil] KONJ

1. terwijl:

terwijl (gedurende de tijd dat)

terwijl (op het moment dat)

als

terwijl hij omkeek, ontsnapte de dief

während er sich umsah, entwischte der Dieb

2. terwijl:

terwijl (ofschoon)

terwijl (ofschoon)

terwijl (terwijl, daarentegen)

hij werkt over, terwijl zijn vrouw vandaag jarig is

er macht Überstunden, während seine Frau Geburtstag hat

ver·wijt <verwijt|en> [vərwɛit] SUBST nt

Vorwurf m

ernstige verwijten tegen iem uiten

ernste Vorwürfe gegen jdn erheben

elkaar verwijten maken

sich Dat gegenseitig Vorwürfe machen

zichzelf een verwijt maken over iets

sich Dat (selbst) wegen etw einen Vorwurf machen

be·wijs <bewijzen> [bəwɛis] SUBST nt

1. bewijs (feit, redenering):

Beweis m

bij gebrek aan bewijs

mangels Beweises

bij gebrek aan bewijs

aus Mangel an Beweisen

een bewijs leveren

einen Beweis erbringen [o. antreten]

een overtuigend bewijs

ein überzeugender [o. schlagender] Beweis

2. bewijs (teken):

Beweis m

een bewijs van moed

3. bewijs:

bewijs (schriftelijke verklaring)

Beleg m

bewijs (schriftelijke verklaring)

Bescheinigung f

bewijs (reçu)

Schein m

bewijs van afgifte

Einlieferungsschein m

bewijs van betaling

Zahlungsbeleg m

bewijs van ontvangst

Empfangsbescheinigung f

bewijs van ontvangst

Empfangsbestätigung f

bewijs van onvermogen

Armutszeugnis nt

bewijs van onvermogen jur.

Armenrechtszeugnis nt

bewijs van goed gedrag

Führungszeugnis nt

on·wijs² [ɔnwɛis] ADV (in extreme mate)

grijs¹ [ɣrɛis] SUBST nt geen Pl

Grau nt

zij was in 't grijs

sie war in Grau gekleidet

prijs <prijzen> [prɛis] SUBST m

Preis m

prijs (in loterij)

Gewinn m

altijd raak! altijd prijs!

jedes Los ein Treffer!

bij de prijs inbegrepen

im Preis mit einbegriffen

hoog in prijs

in de prijzen vallen

einen Preis bekommen

de benzine is in prijs gestegen

das Benzin ist im Preis gestiegen

iets tegen een schappelijke prijs kopen

etw zu einem günstigen Preis kaufen

tegen de prijs van …

zum Preis von …

tot elke prijs übtr

een prijs uitloven

eine Belohnung aussetzen

de prijs valt op lotnummer 64380

der Gewinn entfällt auf die Losnummer 64380

voor geen prijs übtr

um keinen Preis

voor een zachte prijs

zu einem Spottpreis

iets op prijs stellen

prijs stellen op iets

Wert auf eine Sache legen

wijs¹ <wijzen> [wɛis] SUBST f

1. wijs:

wijs (manier)

Weise f

wijs (handelwijze, gewoonte)

Art f

op de beproefde wijze

in bewährter Manier

bij wijze van roer

bij wijze van grap

bij wijze van spreken

bij wijze van proef/uitzondering

probeweise/ausnahmsweise

het is maar bij wijze van spreken

es ist nur so eine Redensart

op enigerlei wijze

op gepaste wijze

in gebührender Weise

op welke wijze dan ook

op de een of andere wijze

in irgendeiner Weise

op de een of andere wijze

auf irgendeine Weise

wijze van betaling

Zahlungsweise f

een wijze van denken

op Vlaamse wijze

nach flämischer Art

de wijze waarop

die Art und Weise, wie

2. wijs muz.:

wijs

Weise f

wijs

Melodie f

geen wijs kunnen houden

keinen Ton halten können

van de wijs raken

aus der Melodie kommen

van de wijs raken übtr

aus dem Takt kommen übtr

3. wijs taalk.:

wijs

Modus m

de aantonende wijs (van werkwoord)

de aanvoegende wijs (van werkwoord)

de gebiedende wijs (van werkwoord)

de onbepaalde wijs (van werkwoord)

on·der·wijs [ɔndərwɛis] SUBST nt geen Pl

1. onderwijs:

onderwijs (onderricht)

onderwijs (vorming)

Bildung f

onderwijs aan buitenlanders

Unterricht für Ausländer

buitengewoon onderwijs

Sonderschulunterricht m

confessioneel onderwijs

konfessionelle(r) Unterricht m

onderwijs geven (aan iem)

(jdm) Unterricht erteilen [o. geben]

hoger onderwijs univ.

Hochschulunterricht m

hoger onderwijs (hbo)

Fachhochschulunterricht m

onderwijs in informatica

Unterricht in Informatik

onderwijs in een vreemde taal

fremdsprachliche(r) Unterricht m

onderwijs in (de) vreemde talen

Fremdsprachenunterricht m

klassikaal onderwijs

Frontalunterricht m

klassikaal onderwijs

Klassenunterricht m

lager onderwijs

Grundschulunterricht m

het middelbaar [o. voortgezet ] onderwijs

der Sekundarbereich

onderzoek en onderwijs

Forschung und Lehre

openbaar onderwijs

Unterricht an öffentlichen Schulen

onderwijs volgen

Unterricht bekommen

onderwijs voor volwassenen

Erwachsenenbildung f

2. onderwijs:

onderwijs (instellingen)

Unterrichtswesen nt

onderwijs (instellingen)

Bildungswesen nt

onderwijs (de scholen)

schulische(r) Bereich m

bij het onderwijs zijn

im Schuldienst tätig sein

3. onderwijs (ministerie):

Kultusministerium nt

de afdeling onderwijs van een gemeente

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski