Niederländisch » Deutsch

ˈvoor·ko·men1 [vorkomə(n)] SUBST nt geen Pl

door·ko·men <kwam door, i. doorgekomen> [dorkomə(n)] VERB intr

4. doorkomen (waarneembaar worden):

voor·ˈko·mend <voorkomende, voorkomender, voorkomendst> [vorkomənt] ADJ

voort·ko·men <kwam voort, i. voortgekomen> [vortkomə(n)] VERB intr

gas·vor·mig [ɣɑsfɔrməx] ADJ

ˈover·ko·men1 <kwam over, i. overgekomen> [ovərkomə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski