Niederländisch » Deutsch

ge·sno·ten VERB

gesnoten volt. deelw. van snuiten

Siehe auch: snuiten

snui·ten <snoot, h. gesnoten> [snœytə(n)] VERB trans

1. snuiten (slijm verwijderen):

(sich Dat ) die Nase schnäuzen [o. putzen]

2. snuiten (kaars):

ge·denk·te·ken <gedenkteken|s, gedenkteken|en> [ɣədɛŋktekə(n)] SUBST nt

ge·scho·ten VERB

geschoten volt. deelw. van schieten¹, schieten²

Siehe auch: schieten , schieten

ge·sle·ten VERB

gesleten volt. deelw. van slijten

Siehe auch: slijten , slijten

slij·ten2 <sleet, h./i. gesleten> [slɛitə(n)] VERB intr

1. slijten (minder worden in massa, sterkte of bruikbaarheid):

ge·slo·ten1 <gesloten, geslotener, geslotenst> [ɣəslotə(n)] ADJ

5. gesloten techn. (ononderbroken):

ge·sme·ten VERB

gesmeten volt. deelw. van smijten

Siehe auch: smijten

ge·smol·ten VERB

gesmolten volt. deelw. van smelten¹, smelten²

Siehe auch: smelten , smelten

smel·ten2 <smolt, h. gesmolten> [smɛltə(n)] VERB trans

2. smelten (laten fijnkoken):

ge·spe·ten VERB

gespeten volt. deelw. van spijten

Siehe auch: spijten

spij·ten <speet, h. gespeten> [spɛitə(n)] VERB intr

ge·sple·ten1 [ɣəspletə(n)] ADJ

1. gespleten (een spleet hebbend):

2. gespleten psych.:

3. gespleten (bladeren):

ge·spo·ten VERB

gespoten volt. deelw. van spuiten¹, spuiten²

Siehe auch: spuiten , spuiten

spui·ten2 <spoot, i. gespoten> [spœytə(n)] VERB intr (naar buiten geperst worden)

ge·sto·ten VERB

gestoten volt. deelw. van stoten¹, stoten², stoten³

Siehe auch: stoten , stoten , stoten

sto·ten3 <stootte/stiet zich, h. zich gestoten> [stotə(n)] VERB wk ww zich stoten

sto·ten2 <stootte/stiet, h. gestoten> [stotə(n)] VERB trans

1. stoten (duwen):

2. stoten (door botsen bezeren):

3. stoten (stampen):

ge·se·len <geselde, h. gegeseld> [ɣesələ(n)] VERB trans

ge·schenk·bon <geschenkbon|nen> [ɣəsxɛŋɡbɔn] SUBST m

ge·sjoch·ten [ɣəʃɔxtə(n)] ADJ

1. gesjochten (er slecht aan toe):

ruiniert ugs

2. gesjochten (de sigaar):

geliefert ugs

ge·sel·roe·de <geselroede|n> [ɣesəlrudə] SUBST f

1. geselroede (tuchtroede):

Rute f

2. geselroede übtr:

be·denk·tijd <bedenktijd|en> [bədɛŋktɛit] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski