Übersetzungen für „pinkster“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Mi·ˈnis·ter(in) <Ministers, Minister> [miˈnɪstɐ] SUBST m(f) POL

Minister(in)

minister(vrouwelijke minister) m (f)

der Minister des Äußeren

de minister van Buitenlandse Zaken

der Minister ohne Geschäftsbereich

de minister zonder portefeuille

ˈGangs·ter <Gangsters, Gangster> [ˈgɛŋstɐ] SUBST m abw

Gangster

gangster

Ka·ˈnis·ter <Kanisters, Kanister> [kaˈnɪstɐ] SUBST m

Kanister

jerrycan

Phi·ˈlis·ter <Philisters, Philister> [fiˈlɪstɐ] SUBST m

1. Philister abw:

Philister

filister

Philister

kleinburgerlijk persoon

2. Philister (in Studentenverbindung):

Philister

niet-student

3. Philister REL:

Philister

Filistijn

Sil·ˈves·ter <Silvesters, Silvester> [zɪlˈvɛstɐ] SUBST m nt nt

Silvester

oudejaar(sdag)

Silvester

oudjaar

Silvester feiern

oud en nieuw vieren

ˈPin·kel <Pinkels, Pinkel> [ˈpɪŋkl̩] SUBST m ugs abw

Pinkel

vent

Pinkel

mannetje nt

Pinkel

kereltje nt

ˈpin·keln [ˈpɪŋkl̩n] VERB intr ugs

pinkeln

plassen

pinkeln

pissen

pinkeln

piesen

Ben·ˈzin·ka·nis·ter SUBST m

Benzinkanister

benzineblik

Benzinkanister

jerrycan

ˈStink·stie·fel SUBST m ugs

Stinkstiefel

(stuk) chagrijn

ˈTank·stel·le SUBST f

Tankstelle

benzinestation nt

Tankstelle

tankstation nt

Tankstelle

benzinepomp

Tankstelle

pompstation nt

eine freie Tankstelle

een witte pomp

De·ˈsas·ter <Desasters, Desaster> [deˈzastɐ] SUBST nt

Desaster

ramp

Desaster

onheil nt

Ge·ˈläs·ter <Gelästers> [gəˈlɛstɐ] SUBST nt kein Pl

1. Geläster abw:

Geläster

geroddel nt

Geläster (Tratsch, Geschwätz)

gescheld nt

2. Geläster abw:

Geläster

das Lästern

Geläster

het lasteren

Geläster

lastering(en)

Ka·ˈtas·ter <Katasters, Kataster> [kaˈtastɐ] SUBST m nt nt [o. m]

Kataster

kadaster nt

ˈKleis·ter <Kleisters> [ˈkl͜aistɐ] SUBST m kein Pl

1. Kleister:

Kleister

stijfselpap

Kleister

plaksel nt

2. Kleister ugs übtr:

Kleister

kleverig goedje nt

Ma·ˈgis·ter (Ma·gis·tra) <Magisters, Magister> [maˈgɪstɐ] SUBST m (f)

1. Magister (Universitätsgrad [Magister Artium]):

Magister (Ma·gis·tra)

doctorandus(doctoranda) m (f)

2. Magister A (Apotheker):

Magister (Ma·gis·tra)

apotheker(apotheres) m (f)

ˈPflas·ter <Pflasters, Pflaster> [ˈ͜pflastɐ] SUBST nt

1. Pflaster BAU:

Pflaster

plaveisel nt

Pflaster

bestrating

dieser Ort ist ein gefährliches [o. heißes ] Pflaster übtr ugs

het leven is in deze stad gevaarlijk

Pflaster treten übtr ugs

lang in een stad rondlopen [o. rondslenteren] [o. straatslijpen]

2. Pflaster MED:

Pflaster

pleister

es war nur ein mageres Pflaster übtr

het was slechts een schrale troost

ˈPries·ter(in) <Priesters, Priester> [ˈpriːstɐ] SUBST m(f)

Priester(in)

priester(priesteres) m (f)

Re·ˈgis·ter <Registers, Register> [reˈgɪstɐ] SUBST nt

Register

register nt

ein altes Register ugs scherzh

een oudje

ein langes Register ugs scherzh

een lange lijs [o. sladood] [o. slungel]

alle Register spielen lassen [o. ziehen ] übtr

alle registers opentrekken

alle Register spielen lassen [o. ziehen ] übtr

alles op alles zetten

andere Register ziehen

uit een ander vaatje tappen

ˈSchus·ter(in) <Schusters, Schuster> [ˈʃuːstɐ] SUBST m(f)

1. Schuster:

Schuster(in)

schoenmaker(schoenmaakster) m (f)

Schuster(in)

schoenlapper(schoenlapster) m (f)

2. Schuster ugs abw (Pfuscher):

Schuster(in)

prutser(prutsster) m (f)

Schuster(in)

klungel m en f

Schuster(in)

knoeier(knoeister) m (f)

auf Schusters Rappen scherzh Sprichw

met de benenwagen

auf Schusters Rappen scherzh Sprichw

te voet

Schuster, bleib bei deinem Leisten! Sprichw

schoenmaker, blijf bij je leest!

Se·ˈmes·ter <Semesters, Semester> [zeˈmɛstɐ] SUBST nt

1. Semester:

Semester

semester nt

Semester

halfjaar nt

2. Semester (Studentenjahrgang):

Semester

student

ein älteres [o. höheres ] Semester

een ouderejaars(student)

(er ist) ein erstes Semester

(hij is) een eerstejaars (student)