Übersetzungen für „aannemelinge“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

aan·ne·me·lijk <aannemelijke, aannemelijker, aannemelijkst> [anemələk] ADJ

1. aannemelijk (geloofwaardig):

aannemelijk

glaubhaft

2. aannemelijk (aanvaardbaar):

aannemelijk

annehmbar

ban·ne·lin·ge SUBST f

bannelinge weibliche Form von banneling

Siehe auch: banneling

ban·ne·ling <banneling|en> [bɑnəlɪŋ] SUBST m

banneling

Verbannte(r) m

aan·be·ve·ling <aanbeveling|en> [ambəvelɪŋ] SUBST f

1. aanbeveling (verklaring):

aanbeveling

Empfehlung f

aanbeveling

Vorschlag m

op aanbeveling van een arts

auf Anraten eines Arztes

op aanbeveling van zijn chef

auf die Empfehlungen seines Chefs hin

2. aanbeveling (lijst van personen):

aanbeveling

Vorschlagsliste f

aanbeveling

Kandidatenliste f

3. aanbeveling (wat tot aanbeveling strekt):

aanbeveling

Empfehlung f

dat verdient aanbeveling

das empfiehlt sich

aan·ne·men <nam aan, h. aangenomen> [anemə(n)] VERB trans

aannemen

annehmen

een boodschap aannemen

eine Nachricht entgegennehmen

laten we nu eens aannemen, dat …

nehmen wir einmal an, dass …

personeel aannemen

Personal anstellen

de telefoon aannemen

ans Telefon gehen

een telefoongesprek aannemen

ein Telefongespräch entgegennehmen

u kunt het van mij aannemen

das können Sie mir glauben

een werk/opdracht aannemen

eine Arbeit/einen Auftrag übernehmen

aangenomen!

abgemacht!

iets voor kennisgeving aannemen

etw zur Kenntnis nehmen

ban·ne·ling <banneling|en> [bɑnəlɪŋ] SUBST m

banneling

Verbannte(r) m

on·aan·ne·me·lijk [ɔnanemələk] ADJ

1. onaannemelijk (ongeloofwaardig):

onaannemelijk

unglaubwürdig

2. onaannemelijk (onaanvaardbaar):

onaannemelijk

unannehmbar

aan·ne·mer <aannemer|s> [anemər] SUBST m

1. aannemer (iem die iets aanneemt):

aannemer

Empfänger m

2. aannemer bouww. (weg- en waterbouw):

aannemer

Bauunternehmer m

kwe·ke·lin·ge SUBST f

kwekelinge weibliche Form von kwekeling

Siehe auch: kwekeling

kwe·ke·ling <kwekeling|en> [kwekəlɪŋ] SUBST m

1. kwekeling:

kwekeling (iem die tot een vak opgeleid wordt)

Schüler m

kwekeling (student)

Student m

2. kwekeling (student aan een pedagogische academie):

kwekeling

angehende(r) Lehrer m

dren·ke·lin·ge SUBST f

drenkelinge weibliche Form von drenkeling

Siehe auch: drenkeling

dren·ke·ling <drenkeling|en> [drɛŋkəlɪŋ] SUBST m

drenkeling (levend)

Ertrinkende(r) m

drenkeling (dood)

Ertrunkene(r) m

gun·ste·lin·ge SUBST f

gunstelinge weibliche Form von gunsteling

Siehe auch: gunsteling

gun·ste·ling <gunsteling|en> [ɣʏnstəlɪŋ] SUBST m

gunsteling

Günstling m

gunsteling

Favorit m

lam·me·ling <lammeling|en> [lɑməlɪŋ] SUBST m

lammeling (futloos)

Schlappschwanz m

lammeling ugs (onaangenaam)

Ekel nt

lammeling ugs (onaangenaam)

elende(r) Kerl m

na·ko·me·ling <nakomeling|en> [nakoməlɪŋ] SUBST m

1. nakomeling (nazaat):

nakomeling

Nachkomme m

2. nakomeling (nageslacht) Pl:

nakomeling

Nachkommen Pl

in·za·me·ling <inzameling|en> [ɪnzaməlɪŋ] SUBST f

inzameling

Sammlung f

inzameling

Einsammlung f

een inzameling (van giften) langs de deuren

eine Haussammlung

gescheiden inzameling van afval

Mülltrennung f

gescheiden inzameling van afval

Abfalltrennung f

aan·ha·ling <aanhaling|en> [anhalɪŋ] SUBST f

1. aanhaling (het citeren):

aanhaling

Anführung f

2. aanhaling (citaat):

aanhaling

Zitat nt