Niederländisch » Deutsch

te·recht·ko·men <kwam terecht, i. terechtgekomen> [tərɛxtkomə(n)] VERB intr

1. terechtkomen (op de juiste plaats komen):

3. terechtkomen (slagen):

4. terechtkomen (teruggevonden worden):

ach·ter·aan·ko·men <kwam achteraan, i. achteraangekomen> [ɑxtəraŋkomə(n)] VERB intr

1. achteraankomen (de laatste zijn):

2. achteraankomen (te laat zich moeite geven):

neer·ko·men <kwam neer, i. neergekomen> [nerkomə(n)] VERB intr

ˈover·ko·men1 <kwam over, i. overgekomen> [ovərkomə(n)] VERB intr

on·der·ko·men2 <kwam onder, i. ondergekomen> [ɔndərkomə(n)] VERB intr

klaar·ko·men <kwam klaar, i. klaargekomen> [klarkomə(n)] VERB intr

2. klaarkomen (slagen, zijn doel bereiken):

3. klaarkomen (orgasme krijgen):

heen·ko·men [heŋkomə(n)]

sa·men·ko·men <kwam samen, i. samengekomen> [samə(n)komə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski