Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „jedem“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

bo·dem: Nomen
jee: Interjektion
jeep: Nomen
adem: Nomen
de·sem: Nomen
idem: Pronomen
ge·dempt: Adjektiv und Adverb
tan·dem
je·gens: Präposition
jek·ker: Nomen
jen·nen: Verb
jeu·ken: Verb
je·zelf: Pronomen

Meintest du vielleicht: idem , desem , adem , jeep , jee , bodem , gedempt , jezelf , jeuken , jennen , jekker , jegens und tandem

bo·dem <bodem|s> [bodəm] SUBST m

1. bodem (grondvlak van een voorwerp):

Boden m

een dubbele bodem

ein Doppelboden

een dubbele bodem

ein doppelter Boden

een dubbele bodem übtr

eine Doppelbödigkeit

plannen de bodem inslaan übtr

Pläne zerstören [o. vernichten]

tot op de bodem (toe) leeg übtr

iets tot de bodem uitzoeken übtr

einer Sache auf den Grund gehen

2. bodem (grond onder het water):

Boden m

Grund m

3. bodem (grond van de aarde):

Boden m

Erdreich nt

4. bodem (natuurlijke oppervlakte van de grond):

Boden m

5. bodem (grondgebied):

Boden m

op vaderlandse bodem

auf heimatlichem Boden

jee [je] INTERJ

jee

oje

jeep® <jeep|s> [dʒip] SUBST m

jeep

Jeep ® m

adem [adəm] SUBST m geen Pl

adem

Atem m

in één adem

in einem Atemzug

zijn adem inhouden ook übtr

den Atem [o. die Luft] anhalten

naar adem happen

nach Atem ringen

weer op adem komen

wieder zu Atem kommen

dat deed mijn adem stokken

das verschlug mir den Atem

mijn adem stokte

mir blieb die Luft weg

kort van adem zijn

einen kurzen Atem haben

iems (hete) adem in de nek voelen übtr

jdn im Nacken haben

de·sem <desem|s> [desəm] SUBST m

idem¹ [idɛm] PRON dem Pron

idem

idem

idem

idem

idem dito scherzh

genau derselbe [o. dasselbe]

ge·dempt [ɣədɛmpt] ADJ

1. gedempt:

gedempt (niet fel, luid)

gedempt (kleur, tint)

2. gedempt (dichtgegooid):

tan·dem [tɛndəm]

tandem [[o. tɑndɛm]] tandem|s SUBST m:

Tandem nt

een tandem vormen

ein Tandem bilden

je·gens [jeɣəns] PRÄP

gegen +Akk

gegenüber +Dat

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

jek·ker <jekker|s> [jɛkər] SUBST m

Jacke f

jen·nen <jende, h. gejend> [jɛnə(n)] VERB trans

jeu·ken <jeukte, h. gejeukt> [jøkə(n)] VERB intr

1. jeuken:

jeuken (kriebelen)

jeuken (kriebelen)

jeuken (textiel)

mijn arm jeukt

mich juckt es am Arm

de pullover jeukt op de huid

der Pullover kratzt auf der Haut

2. jeuken übtr:

mijn handen jeuken om hem een pak slaag te geven

es juckt mir in den Fingern, ihm eine Tracht Prügel zu verpassen

je·zelf [jəzɛlf] PRON Pers Pron

deiner selbst Gen

dir selbst Dat

dich selbst Akk

je hebt het aan jezelf te danken

du verdankst es dir selbst

je praat nooit over jezelf

du sprichst nie von dir selbst

probeer je jezelf te misleiden?

versuchst du dich selbst zu täuschen?

ter wille van jezelf

um deiner selbst willen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski