Niederländisch » Deutsch

su·per·markt <supermarkt|en> [sypərmɑrkt] SUBST f

su·pe·ret·te <superette|s> [syperɛtə] SUBST f

su·pe·ri·eur1 <superieur|en> [syperijør] SUBST m en f

punt·gaaf [pʏntxaf] ADJ

1. puntgaaf (volkomen gaaf):

2. puntgaaf ugs (geweldig):

su·per·be [sypɛrbə] ADJ

over·gaan <ging over, i. overgegaan> [ovərɣan] VERB intr

1. overgaan (over iets heen gaan):

gehen über +Akk

3. overgaan (van eigenaar veranderen):

4. overgaan (overlopen):

ˈon·der·gaan1 <ging onder, i. ondergegaan> [ɔndərɣan] VERB intr

1. ondergaan (naar beneden gaan):

2. ondergaan (verzwolgen worden door):

su·pe·ri·eu·re <superieure|n, superieure|s> [syperijørə] SUBST f

1. superieure (vrouwelijke superieur):

Chefin f

su·per·trein <supertrein|en> [sypərtrɛɪn] SUBST m

te·keer·gaan <ging tekeer, i. tekeergegaan> [təkerɣan] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski