Niederländisch » Deutsch

waar·de·rend [warderənt] ADJ

al·ge·meen·heid <algemeen|heden> [ɑlɣəmenhɛit] SUBST f

2. algemeenheid (vaag gezegde):

waar·de·oor·deel <waardeoor|delen> [wardəordel] SUBST nt

waar·de·bon <waardebon|nen, waardebon|s> [wardəbɔn] SUBST m

waar·de·pa·pier <waardepapier|en> [wardəpapir] SUBST nt

ge·meen·heid <gemeen|heden> [ɣəmenhɛɪt] SUBST f

munt·een·heid [mʏntenhɛit] SUBST f geen Pl

waar·heen [warhen] ADV

1. waarheen (vragend):

2. waarheen (betrekkelijk):

in +Akk

waak·zaam·heid [waksamhɛɪt] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski