Niederländisch » Deutsch

ge·won·nen1 [ɣəwɔnə(n)] ADJ

on·der·ken·nen <onderkende, h. onderkend> [ɔndərkɛnə(n)] VERB trans

be·gon·nen VERB

1. begonnen 3. Pers Pl Imperf van beginnen¹, beginnen²

2. begonnen volt. deelw. van beginnen¹, beginnen²

Siehe auch: beginnen , beginnen

be·gin·nen1 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VERB trans

ge·zon·nen VERB

gezonnen volt. deelw. van zinnen¹, zinnen²

Siehe auch: zinnen , zinnen

zin·nen2 <zinde, h. gezind> [zɪnə(n)] VERB intr (aanstaan)

zin·nen1 <zon, h. gezonnen> [zɪnə(n)] VERB intr (peinzen over)

ve·der·ge·wicht1 [vedərɣəwɪxt] SUBST nt geen Pl (gewichtsklasse)

ge·wen·nen1 <gewende, h. gewend> [ɣəwɛnə(n)] VERB trans (gewoon maken)

ver·gun·nen <vergunde, h. vergund> [vərɣʏnə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski