Niederländisch » Deutsch

be·spui·ten <bespoot, h. bespoten> [bəspœytə(n)] VERB trans

op·spui·ten1 <spoot op, i. opgespoten> [ɔpspœytə(n)] VERB intr (spuitend naar boven komen)

af·spui·ten <spoot af, h./i. afgespoten> [ɑfspœytə(n)] VERB trans

in·spui·ten1 <spoot in, h. ingespoten> [ɪnspœytə(n)] VERB intr (naar binnen spuiten)

plat·spui·ten <spoot plat, h. platgespoten> [plɑtspœytə(n)] VERB trans abw

leeg·pom·pen <pompte leeg, h. leeggepompt> [lexpɔmpə(n)] VERB trans

be·slui·ten1 <besloot, h. besloten> [bəslœytə(n)] VERB intr (kiezen voor)

leeg·staan <stond leeg, h. leeggestaan> [lexstan] VERB intr

leeg·stand [lexstɑnt] SUBST m geen Pl

leeg·lo·pen <liep leeg, i. leeggelopen> [lexlopə(n)] VERB intr

2. leeglopen (ruimte):

leeg·ma·ken <maakte leeg, h. leeggemaakt> [lexmakə(n)] VERB trans

leeg·drin·ken <dronk leeg, h. leeggedronken> [leɣdrɪŋkə(n)] VERB trans

af·stui·ten <stuitte af, i. afgestuit> [ɑfstœytə(n)] VERB intr

1. afstuiten (bal of pijl):

2. afstuiten (personen):

3. afstuiten (licht en geluid):

4. afstuiten übtr (pogingen):

scheitern an +Dat

in·slui·ten <sloot in, h. ingesloten> [ɪnslœytə(n)] VERB trans

3. insluiten (opsluiten):

4. insluiten (impliceren):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski