Übersetzungen für „paaseitjes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

paas·tijd [pastɛɪt] SUBST m geen Pl

paastijd

Osterzeit f

ma·ger·tjes [maɣərcəs] ADV

magertjes

mager

magertjes

dürftig

magertjes (eten, opbrengst)

karg

magertjes (prestatie)

schwach

paas·ei <paasei|eren> [pasɛi] SUBST nt

paasei

Osterei nt

kap·per·tjes [kɑpərcəs] SUBST Pl

kappertjes

Kapern Pl

spruit·jes [sprœycəs] SUBST Pl

spruitjes

Rosenkohl m

paas·haas <paas|hazen> [pashas] SUBST m

paashaas

Osterhase m

paas·wa·ke <paaswake|n> [paswakə] SUBST f

paaswake

Osternacht f

even·tjes [evə(n)cəs] ADV

1. eventjes (amper):

eventjes

kaum

eventjes aanraken

flüchtig [o. oberflächlich] berühren

2. eventjes (een korte tijd):

eventjes

einen Augenblick

eventjes

kurz

eventjes

ein Weilchen

hij is eventjes hier geweest

er ist kurz hier gewesen

wacht eventjes

warte einen Augenblick

3. eventjes (met weinig tijd, moeite):

eventjes

mal

kun je vlug eventjes komen?

kannst du schnell mal kommen?

laat mij dat nu eventjes doen

überlass mir das mal

4. eventjes (liefst):

eventjes

nicht weniger als

het kostte maar eventjes 1200 euro

es kostete nicht weniger als 1200 Euro

5. eventjes (een klein beetje):

eventjes

ein wenig

eventjes

etwas

koel·tjes¹ [kulcəs] ADJ präd (een beetje koud)

koeltjes

kühl

zacht·jes [zɑxjəs]

zachtjes (geluid)

leise

zachtjes (beweging)

langsam

zachtjes (aanraking)

sanft

zachtjes (aanraking)

sacht(e)

zachtjes afremmen

weich bremsen

iem iets zachtjes bijbrengen

jdm etw schonend beibringen

zachtjes doen

sich leise verhalten

iets zachtjes koken

etw köcheln lassen [o. leise kochen]

de boot schommelt zachtjes

das Boot schwankt sanft

de bomen wiegen zachtjes in de wind

die Bäume schwanken sanft im Wind

zachtjes!

leise!

zachtjes aan!

immer schön langsam!

flauw·tjes [flɑucəs] ADJ

flauwtjes

schwach

flauwtjes

matt

de soep is flauwtjes

die Suppe ist ziemlich fade

min·ne·tjes [mɪnəcəs] ADJ

1. minnetjes (zwak):

minnetjes

schwach

minnetjes

mäßig

2. minnetjes (verachtelijk):

minnetjes

verächtlich

minnetjes

schäbig

wel·le·tjes [wɛləcəs]

welletjes

genug

't is zo welletjes

jetzt reicht's! ugs

voor vandaag is het welletjes!

Schluss für heute!

kraai·en·poot·jes [krajə(n)pocəs] SUBST Pl

kraaienpootjes

Krähenfüße Pl

kraaienpootjes

Augenfältchen Pl

vloei·tje <vloeitje|s> [vlujcə] SUBST nt

1. vloeitje (sigarettenpapier):

vloeitje

Zigarettenpapier nt

2. vloeitje (stukje vloeipapier):

vloeitje

Stück nt Löschpapier