Übersetzungen für „tortel“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈtor·keln [ˈtɔrkl̩n] VERB intr ugs

torkeln (irgendwohin taumeln)

waggelen

torkeln (taumeln)

wankelen

torkeln (taumeln)

zwaaien

ˈTor·te <Torte, Torten> [ˈtɔrtə] SUBST f

1. Torte:

Torte

taart

2. Torte jugendspr:

Torte

griet(je)

ˈMör·tel <Mörtels, Mörtel> [ˈmœrtl̩] SUBST m

Mörtel

metselkalk

Mörtel

specie

Mörtel

mortel

ˈGür·tel <Gürtels, Gürtel> [ˈgʏrtl̩] SUBST m

1. Gürtel:

Gürtel (Riemen)

gordel

Gürtel (Riemen)

riem

Gürtel (für Hosen)

ceintuur

den Gürtel (ein Loch) enger schnallen ugs übtr

de buikriem aanhalen

2. Gürtel:

Gürtel (Gurt)

gordel

Gürtel (Zone)

zone

Gürtel (Streifen)

strook

Gürtel (Streifen)

ring

Gürtel (Streifen)

kordon nt

Ho·ˈtel <Hotels, Hotels> [hoˈtɛl] SUBST nt

Hotel

hotel nt

Hotel garni

hotel voor overnachting en ontbijt

Mo·ˈtel <Motels, Motels> [ˈmoːtl̩, moˈtɛl] SUBST nt

Motel

motel nt

ˈVier·tel <Viertels, Viertel> [ˈfɪrtl̩] SUBST nt [o. m]

1. Viertel (der vierte Teil):

Viertel

vierde nt

Viertel

kwart nt

Viertel

vierde deel nt

2. Viertel (Bezirk):

Viertel

(stads)wijk

Viertel

buurt

3. Viertel (15 Minuten):

Viertel

kwartier nt

Viertel

kwartaal nt

es ist (ein) Viertel elf/drei Viertel elf

het is kwart over tien/kwart voor elf

4. Viertel (ein Viertel Liter):

Viertel

kwart liter

Viertel

125 gram

ˈvier·tel [ˈfɪrtl̩] NUM

viertel

vierde

viertel

kwart

Re·ˈtor·te <Retorte, Retorten> [reˈtɔrtə] SUBST f

Retorte

retort

aus der Retorte ugs abw

uit de reageerbuis

aus der Retorte ugs abw

kunstmatig

Tor·ˈtur <Tortur, Torturen> [tɔrˈtuːɐ̯] SUBST f geh übtr

Tortur

marteling

Tortur

tortuur

Tortur

foltering

Tortur

kwelling

ˈTi·tel <Titels, Titel> [ˈtiːtl̩, ˈtɪtl̩] SUBST m

1. Titel:

Titel (Namenszusatz, Adelstitel) a. MEDIEN, a. JUR, a. SPORT

titel

Titel (Überschrift)

opschrift nt

2. Titel WIRTSCH (Etat, Haushalt):

Titel

post

ˈei·tel [ˈ͜aitl̩] ADJ

1. eitel abw (eingebildet):

eitel

ijdel

eitel

verwaand

eitel wie ein Pfau

zo trots als een pauw

2. eitel geh (nichtig):

eitel

ijdel

eitel

vergeefs

3. eitel veraltet a. iron (rein):

eitel

louter

eitel

enkel (en alleen)

es herrschte eitel Freude

er heerste pure [o. enkel] [o. louter] vreugde

ˈRö·tel <Rötels, Rötel> [ˈrøːtl̩] SUBST m

Rötel

roodaarde

Rötel

roodkrijt nt

Rötel

huisaarde

ˈAch·tel <Achtels, Achtel> [ˈaxtl̩] SUBST nt [o. m]

1. Achtel:

Achtel

achtste (deel)

ein Achtel Kaffee

één achtste pond koffie

ein Achtel Wein

één achtste liter wijn

2. Achtel (Achtelnote):

Achtel

achtste (noot)