Niederländisch » Deutsch

wei·ge·ren1 <weigerde, h. geweigerd> [wɛiɣərə(n)] VERB intr

1. weigeren (niet functioneren):

2. weigeren (paardensport):

po·li·toe·ren <politoerde, h. gepolitoerd> [politurə(n)] VERB trans

koei·o·ne·ren <koeioneerde, h. gekoeioneerd> [kujonerə(n)] VERB trans

be·loe·ren <beloerde, h. beloerd> [bəlurə(n)] VERB trans

be·roe·ren <beroerde, h. beroerd> [bərurə(n)] VERB trans

1. beroeren (even aanraken):

er·voe·ren VERB

ervoeren 3. Pers Pl Imperf van ervaren¹, ervaren²

Siehe auch: ervaren , ervaren

er·va·ren2 <ervoer, h. ervaren> [ɛrvarə(n)] VERB trans

2. ervaren (vernemen):

om·roe·ren <roerde om, h. omgeroerd> [ɔmrurə(n)] VERB trans

op·voe·ren <voerde op, h. opgevoerd> [ɔpfurə(n)] VERB trans

2. opvoeren (prijs, belastingen):

3. opvoeren (ten tonele brengen):

opvoeren form

4. opvoeren (voedsel):

mee·voe·ren <voerde mee, h. meegevoerd> [mevurə(n)] VERB trans

ont·roe·ren <ontroerde, h. ontroerd> [ɔntrurə(n)] VERB trans

ont·voe·ren <ontvoerde, h. ontvoerd> [ɔntfurə(n)] VERB trans

ver·roe·ren <verroerde, h. verroerd> [vərurə(n)] VERB trans

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

stei·ge·ren <steigerde, h. gesteigerd> [stɛiɣərə(n)] VERB intr

1. steigeren (paarden):

2. steigeren (protesteren):

koe·ke·loe·ren <koekeloerde, h. gekoekeloerd> [kukəlurə(n)] VERB intr

1. koekeloeren (spiedend kijken):

gucken ugs

door·voe·ren <voerde door, h. doorgevoerd> [dorvurə(n)] VERB trans

3. doorvoeren (door iets heen voeren):

ou·we·hoe·ren <ouwehoerde, h. geouwehoerd> [ɑuwəhurə(n)] VERB intr

hoe·re·ren <hoereerde, h. gehoereerd> [hurerə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski