Übersetzungen für „agenderen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

at·ten·de·ren <attendeerde, h. geattendeerd> [ɑtɛnderə(n)] VERB trans

attenderen

hinweisen

attenderen

aufmerksam machen

ren·de·ren <rendeerde, h. gerendeerd> [rɛnderə(n)] VERB intr

renderen

sich rentieren

een kapitaal renderend maken

ein Kapital gewinnbringend anlegen

den·de·ren <denderde, h. gedenderd> [dɛndərə(n)] VERB intr

denderen

donnern

de trein denderde voorbij

der Zug donnerte vorbei

ten·ˈde·ren <tendeerde, h. getendeerd> [tɛnderə(n)] VERB intr

tenderen

tendieren

dat verzoek tendeert naar een bevel

diese Bitte hat schon fast was von einem Befehl

spen·de·ren <spendeerde, h. gespendeerd> [spɛnderə(n)] VERB trans

spenderen

ausgeben

spenderen

verwenden

spenderen

hineinstecken ugs

veel geld en moeite aan iets spenderen

viel Geld und Mühe in etw (hinein)stecken

af·zon·de·ren¹ <zonderde af, h. afgezonderd> [ɑfsɔndərə(n)] VERB trans

1. afzonderen (op een andere plaats):

afzonderen

absondern [o. trennen]

2. afzonderen (apart zetten en houden):

afzonderen

isolieren

de zieke koeien afzonderen

die kranken Kühe isolieren

3. afzonderen:

metaal uit erts afzonderen

Metall aus Erz abscheiden

Wendungen:

een bedrag afzonderen

einen Betrag beiseitelegen

een bedrag afzonderen

einen Betrag beiseitelegen

ga·ran·de·ren <garandeerde, h. gegarandeerd> [ɣarɑnderə(n)] VERB trans

garanderen

verbürgen

garanderen

gewährleisten

garanderen

garantieren

gegarandeerd echt goud

garantiert echtes Gold

dat garandeer ik je

das garantiere ich dir

wij garanderen goede kwaliteit

wir garantieren für gute Qualität

age·ren <ageerde, h. geageerd> [aɣerə(n)] VERB intr

ageren

agitieren

tegen iems verkiezing/plannen ageren

gegen jds Wahl/Pläne agitieren

hin·de·ren <hinderde, h. gehinderd> [hɪndərə(n)] VERB trans

hinderen

(be)hindern

hinderen (storen)

stören

hinderen (sterker)

ärgern

o, dat hindert niet

oh, das macht nichts

de tegenstander opzettelijk hinderen SPORT

den Gegner absichtlich behindern

het gepraat hindert de zieke

das Gerede stört den Kranken

don·de·ren² <donderde, h. gedonderd> [dɔndərə(n)] VERB unpers ww (onweren)

donderen

donnern

het dondert

es donnert

min·de·ren² <minderde, h. geminderd> [mɪndərə(n)] VERB trans (minder maken)

minderen

verringern

minderen

vermindern

gas minderen

vom Gas gehen

zijn vaart minderen

sein Tempo verringern

son·de·ren <sondeerde, h. gesondeerd> [sɔnderə(n)] VERB trans

sonderen

sondieren

zin·de·ren <zinderde, h. gezinderd> [zɪndərə(n)] VERB intr

zinderen

flimmern

fun·de·ren <fundeerde, h. gefundeerd> [fʏnderə(n)] VERB trans

1. funderen (van) grondvesten (voorzien):

funderen

fundamentieren

2. funderen übtr:

funderen

begründen

funderen

untermauern

funderen

fundamentieren form

funderen

fundieren form

gefundeerde kritiek

fundierte Kritik

deze bewering is nergens op gefundeerd

diese Behauptung entbehrt jeder Grundlage

een standpunt theoretisch funderen

einen Standpunkt theoretisch untermauern

blun·de·ren <blunderde, h. geblunderd> [blʏndərə(n)] VERB intr

blunderen

einen Bock schießen

blunderen ugs

einen Schnitzer machen

plun·de·ren <plunderde, h. geplunderd> [plʏndərə(n)] VERB trans

plunderen

plündern

blon·de·ren <blondeerde, h. geblondeerd> [blɔnderə(n)] VERB trans

blonderen

blondieren

blonderen

bleichen

glun·de·ren <glunderde, h. geglunderd> [ɣlʏndərə(n)] VERB intr

glunderen

strahlen

glunderen van blijdschap

vor Freude Dat strahlen

scan·de·ren <scandeerde, h. gescandeerd> [skɑnderə(n)] VERB trans

scanderen

skandieren

leuzen scanderen

Parolen skandieren

pre·ten·de·ren <pretendeerde, h. gepretendeerd> [pretɛnderə(n)] VERB trans

pretenderen

behaupten

pretenderen

prätendieren form