Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „abwärtsrichten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch (Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

ˈaus·rich·ten: Transitives Verb
ˈab·wa·schen: Transitives Verb
ˈab·rich·ten: Transitives Verb
ˈab·war·ten: Transitives Verb
ˈAmts·rich·ter: Nomen
ˈan·rich·ten: Transitives Verb
be·ˈrich·ten: Transitives Verb
er·ˈrich·ten: Transitives Verb
ent·ˈrich·ten: Transitives Verb
ˈauf·rich·ten: Transitives Verb

Meintest du vielleicht: abrichten , abwaschen , ausrichten , aufrichten , entrichten , errichten , berichten , anrichten , Amtsrichter und abwarten

ˈaus·rich·ten VERB trans

1. ausrichten (übermitteln):

me(d)edelen

jdm Grüße ausrichten

iem de groeten overbrengen [o. doen]

2. ausrichten (erreichen):

bei jdm/gegen jdn nichts ausrichten können

bij iem/tegen iem niets kunnen uitrichten [o. doen]

3. ausrichten (einstellen):

in een rechte lijn brengen

den Balken ausrichten TECH

de balk in de juiste stand brengen

sich ausrichten

in het gelid gaan staan

4. ausrichten (veranstalten):

ein Fest ausrichten

een feest(je) geven

die Meisterschaften ausrichten

de kampioenschappen organiseren

5. ausrichten übtr (sich nach etw richten):

die Industrie ist auf den Export ausgerichtet

de industrie is op de export georiënteerd

etw einheitlich ausrichten

iets uniformeren

seine Tätigkeit auf ein Ideal [o. nach einem Ideal] ausrichten

zijn activiteiten op een ideaal afstemmen

6. ausrichten BERGB (entdecken):

7. ausrichten BERGB:

ein Erzlager ausrichten

een vindplaats van erts ontsluiten

ˈab·wa·schen VERB trans

1. abwaschen:

abwaschen (reinigen)

abwaschen (durch Waschen entfernen)

2. abwaschen (spülen):

(das Geschirr) abwaschen

(das Geschirr) abwaschen

das ist ein Abwaschen

dat gaat in één moeite door

ˈab·rich·ten VERB trans (dressieren)

ˈab·war·ten VERB trans

1. abwarten:

abwarten und Tee trinken ugs

de kat uit de boom kijken

abwarten und Tee trinken ugs

rustig afwachten

2. abwarten:

wachten tot … voorbij is

ˈAmts·rich·ter(in) SUBST m(f)

Amtsrichter(in)

kantonrechter(kantonrechteres) m (f)

ˈan·rich·ten VERB trans

1. anrichten (zubereiten):

das Essen anrichten

het eten toebereiden

2. anrichten (servieren):

es ist angerichtet geh

het eten is klaar [o. staat op tafel]

3. anrichten ugs (anstellen):

ein Blutbad/Schaden anrichten

een bloedbad/schade aanrichten

be·ˈrich·ten VERB trans

me(d)edelen

berichten (erzählen)

verslag uitbrengen

berichten (erzählen)

er·ˈrich·ten [-ˈrɪçtn̩] VERB trans

1. errichten:

errichten (erbauen)

errichten (aufstellen)

eine Barrikade errichten

een barricade opwerpen

2. errichten (begründen):

ein Geschäft errichten

een zaak opzetten [o. beginnen] [o. vestigen]

ein Testament errichten JUR

een testament maken

ent·ˈrich·ten [-ˈrɪçtn̩] VERB trans ADMIN

entrichten geh

entrichten geh

ˈauf·rich·ten¹ VERB trans

1. aufrichten (in aufrechte Lage bringen):

overeind zetten

einen Kranken aufrichten

een zieke overeind helpen

die Ohren aufrichten

zijn oren spitsen

2. aufrichten (aufstellen):

3. aufrichten geh (Mut machen):

einen Kranken mit freundlichen Worten aufrichten

een zieke met vriendelijke woorden opbeuren

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski