Übersetzungen für „actievoeren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

am·ˈtie·ren [amˈtiːrən] VERB intr

1. amtieren (ein Amt innehaben):

amtieren

een ambt uitoefenen [o. bekleden] [o. vervullen]

amtieren

in functie zijn

als Direktor amtieren

het ambt van directeur uitoefenen

2. amtieren (fungieren):

amtieren

een ambt waarnemen

amtieren

fungeren

der amtierende Ministerpräsident

de waarnemende minister-president [o. eerste minister]

da·ˈtie·ren¹ [daˈtiːrən] VERB intr

1. datieren:

datieren

dateren

datieren

bestaan

2. datieren:

datieren

dateren

datieren

afkomstig zijn

die Vase datiert aus dem 2. Jahrhundert

de vaas stamt uit de 2e eeuw

do·ˈtie·ren [doˈtiːrən] VERB trans

1. dotieren (ausstatten):

dotieren

doteren

dotieren

begiftigen

2. dotieren (honorieren):

dotieren

betalen

dotieren

bezoldigen

eine gut dotierte Stellung

een goed betaalde baan

3. dotieren TECH:

dotieren

doteren

mu·ˈtie·ren [muˈtiːrən] VERB intr BIO

mutieren

muteren

no·ˈtie·ren¹ [noˈtiːrən] VERB intr

notieren WIRTSCH, FIN (schreiben)

genoteerd worden

der Euro notierte zum Vortageskurs

de euro stond hetzelfde als de dag tevoren genoteerd

op·ˈtie·ren [ɔpˈtiːrən] VERB intr geh

optieren

opteren

optieren

kiezen

ro·ˈtie·ren [roˈtiːrən] VERB intr

rotieren

roteren

rotieren (sich aufregen)

zich opwinden

rotieren (sich aufregen)

zich druk maken

vo·ˈtie·ren [voˈtiːrən] VERB intr

votieren

voteren

votieren

stemmen

zi·ˈtie·ren [ ͜tsiˈtiːrən] VERB trans

1. zitieren (wörtlich anführen):

zitieren

citeren

zitieren

aanhalen

2. zitieren (vorladen):

zitieren

ontbieden

zitieren

laten komen

zitieren JUR

dag(vaard)en

jdn ins Büro zitieren

iem op kantoor laten komen [o. ontbieden]

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren JUR

iem dag(vaard)en

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren JUR

iem voor het gerecht/voor de rechter ontbieden

han·ˈtie·ren [hanˈtiːrən] VERB intr

1. hantieren (sich beschäftigen):

hantieren

aan het werk zijn

hantieren

bezig zijn

die Mutter hantiert am Herd/in der Küche

moeder staat aan het fornuis/is in de keuken bezig

an einem Motorrad hantieren

aan een motorfiets sleutelen [o. werken]

2. hantieren (herumhantieren):

hantieren

hanteren

hantieren

gebruiken

hantieren

omgaan met

agi·ˈtie·ren [agiˈtiːrən] VERB intr

agitieren

agiteren

agitieren

agitatie drijven [o. voeren]

gas·ˈtie·ren [gasˈtiːrən] VERB intr

1. gastieren THEAT:

gastieren

een gastrol spelen

2. gastieren SPORT:

gastieren

te gast zijn

gastieren

uitspelen

kar·ˈtie·ren [karˈtiːrən] VERB trans GEOG

kartieren

karteren

kartieren

in kaart brengen

pak·ˈtie·ren [pakˈtiːrən] VERB intr

1. paktieren (Absprachen treffen):

paktieren

pacteren

2. paktieren (sich verbünden):

paktieren

gemene zaak maken

paktieren

heulen

sau·ˈtie·ren [zoˈtiːrən] VERB trans GASTRO

sautieren

sauteren

tak·ˈtie·ren [takˈtiːrən] VERB intr

taktieren

tactisch te werk gaan

taktieren

tactisch opereren