Niederländisch » Deutsch

gees·tes·ge·steld·heid <geestesgesteld|heden> [ɣestəsxəstɛlthɛit] SUBST f

1. geestesgesteldheid (mentaliteit):

uit·stor·ten <stortte uit, h. uitgestort> [œytstɔrtə(n)] VERB trans

in·een·stor·ten <stortte ineen, i. ineengestort> [ɪnenstɔrtə(n)] VERB intr ook übtr

gees·tes·ga·ven [ɣestəsxavə(n)] SUBST Pl

in·stor·ten <stortte in, i. ingestort> [ɪnstɔrtə(n)] VERB intr

3. instorten (haastig ergens binnenkomen):

stürzen in +Akk

sluik·stor·ten [slœykstɔrtə(n)] VERB alleen inf. geen Pl belg

ge·sto·ten VERB

gestoten volt. deelw. van stoten¹, stoten², stoten³

Siehe auch: stoten , stoten , stoten

sto·ten3 <stootte/stiet zich, h. zich gestoten> [stotə(n)] VERB wk ww zich stoten

sto·ten2 <stootte/stiet, h. gestoten> [stotə(n)] VERB trans

1. stoten (duwen):

2. stoten (door botsen bezeren):

3. stoten (stampen):

ge·stor·ven VERB

gestorven volt. deelw. van sterven¹, sterven², sterven³

Siehe auch: sterven , sterven , sterven

ster·ven2 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] VERB trans (op de genoemde wijze overlijden)

ster·ven1 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] VERB unpers ww (vol zijn met)

kwis·pel·staar·ten [kwɪspəlstartə(n)]

kwispelstaarten → kwispelen

Siehe auch: kwispelen

kwis·pe·len <kwispelde, h. gekwispeld> [kwɪspələ(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski