Niederländisch » Deutsch

zwaar·moe·dig·heid [zwarmudəxhɛit] SUBST f geen Pl

mon·dig·heid [mɔndəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

groot·moe·dig·heid [ɣrotmudəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

ar·moe·dig <armoedige, armoediger, armoedigst> [ɑrmudəx] ADJ

3. armoedig (hoeveelheid, bedrag):

4. armoedig (gebrekkig (van geestelijke waarden)):

le·dig·heid [ledəxhɛit] SUBST f geen Pl

1. ledigheid (het leeg zijn):

Leere f

ze·dig·heid [zedəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

vol·le·dig·heid [vɔledəxhɛit] SUBST f geen Pl

aar·dig·heid <aardig|heden> [ardəxhɛit] SUBST f

bon·dig·heid <bondig|heden> [bɔndəxhɛɪt] SUBST f

2. bondigheid (beknoptheid):

Kürze f

even·re·dig·heid <evenredig|heden> [evə(n)redəxhɛit] SUBST f

2. evenredigheid wisk.:

ein·dig·heid [ɛɪndəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

gel·dig·heid <geldig|heden> [ɣɛldəxhɛɪt] SUBST f

kun·dig·heid <kundig|heden> [kʏndəxhɛit] SUBST f

2. kundigheid (kennis):

Wissen nt

bal·da·dig·heid <baldadig|heden> [bɑldadəxhɛit] SUBST f

1. baldadigheid (uitgelatenheid):

2. baldadigheid (gewelddadigheid):

3. baldadigheid (daden van uitgelatenheid):

4. baldadigheid (gewelddadige handelingen):

Unfug m

be·hen·dig·heid <behendig|heden> [bəhɛndəxhɛɪt] SUBST f

jeug·dig·heid <jeugdig|heden> [jøɣdəxhɛɪt] SUBST f

le·ven·dig·heid <levendig|heden> [levəndəxhɛɪt] SUBST f

1. levendigheid (beweeglijkheid):

2. levendigheid (opgewektheid, vitaliteit):

vij·an·dig·heid <vijandig|heden> [vɛiɑndəxhɛit] SUBST f

1. vijandigheid (het vijandig zijn):

2. vijandigheid (vijandige daad):

mis·da·dig·heid [mɪzdadəxhɛit] SUBST f geen Pl

edelmoedigheid SUBST

Benutzereintrag

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski