Niederländisch » Deutsch

over·dag [ovərdɑx] ADV

over·jas <overjas|sen> [ovərjɑs] SUBST f

over·lap <overlap|pen> [ovərlɑp] SUBST m

over·val <overval|len> [ovərvɑl] SUBST m

over·ste <overste|n> [ovərstə] SUBST m

1. overste mil.:

2. overste (hoofd van een geestelijke vereniging):

Obere(r) m

3. overste rel. (hoofd):

Oberst m

over·all <overall|s> [ovərɔːl] SUBST m

over·een [ovəren] ADV

1. overeen (op hetzelfde):

2. overeen (over, op elkaar):

over·leg [ovərlɛx] SUBST nt geen Pl

over·vol [ovərvɔl] ADJ

voet·pad <voetpad|en> [vutpɑt] SUBST nt

over1 [ovər] ADJ (voorbij)

sher·pa1 <sherpa|'s> [ʃɛrpa] SUBST m (berggids)

ver·raad [vərat] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski