Niederländisch » Deutsch

even·wichts·or·gaan <evenwichtsor|ganen> [evə(n)wɪxtsɔrɣan] SUBST nt

over·gaan <ging over, i. overgegaan> [ovərɣan] VERB intr

1. overgaan (over iets heen gaan):

gehen über +Akk

3. overgaan (van eigenaar veranderen):

4. overgaan (overlopen):

over·heid <over|heden> [ovərhɛit] SUBST f

2. overheid (autoriteit, (overheids)orgaan):

ad·vies·or·gaan <adviesor|ganen> [ɑtfisɔrɣan] SUBST nt

over·heer·sing <overheersing|en> [ovərhersɪŋ] SUBST f

over·heer·ser <overheerser|s> [ovərhersər] SUBST m

reuk·or·gaan <reukor|ganen> [røkɔrɣan] SUBST nt

ge·hoor·or·gaan <gehooror|ganen> [ɣəhorɔrɣan] SUBST nt

over·slaan1 <sloeg over, i. overgeslagen> [ovərslan] VERB intr

2. overslaan (plotseling overgaan in een andere toestand):

4. overslaan ook übtr (doorslaan):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski