Niederländisch » Deutsch

voor·ˈko·mend <voorkomende, voorkomender, voorkomendst> [vorkomənt] ADJ

ˈvoor·ko·men1 [vorkomə(n)] SUBST nt geen Pl

ver·loo·che·nen <verloochende, h. verloochend> [vərloxənə(n)] VERB trans

voor·ko·mend·heid [vorkomənthɛit] SUBST f geen Pl

loo·che·nen <loochende, h. geloochend> [loxənə(n)] VERB trans

2. loochenen (het bestaan ontkennen):

oor·kon·de <oorkonde|n, oorkonde|s> [orkɔndə] SUBST f

door·ko·men <kwam door, i. doorgekomen> [dorkomə(n)] VERB intr

4. doorkomen (waarneembaar worden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski