Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „staten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch (Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

ˈstar·ten: Transitives Verb
ˈstau·en: Reflexives Verb
ˈstan·zen: Transitives Verb
ˈstam·men: Intransitives Verb
ˈstap·fen: Intransitives Verb
ˈstar·ren: Intransitives Verb
ˈstau·ben: Intransitives Verb
ˈstau·nen: Intransitives Verb
ˈstif·ten: Transitives Verb
statt: Konjunktion
Sta·ti·ˈon: Nomen
ˈstäh·len: Transitives Verb
ˈstär·ken: Transitives Verb
ˈStau·nen: Nomen
ˈStar·ter: Nomen
Sta·ˈtut: Nomen
ˈSta·tik: Nomen
Sta·ˈtiv: Nomen
ˈSta·tue: Nomen
Sta·ˈtur: Nomen

Meintest du vielleicht: starten , stauen , stiften , staunen , stauben , starren , stapfen , stammen , stanzen , statt , Starter , Staunen , stärken , stählen , Station , stach , Status , Statur , Statue , Stativ , Statik und Statut

ˈstar·ten² [ˈʃtartn̩] VERB trans

1. starten SPORT:

het startschot lossen (voor)

het startsein geven (voor)

2. starten AERO:

starten (abschießen)

3. starten (Motor):

4. starten ugs (beginnen lassen/initiieren):

op gang brengen

starten COMPUT

ˈstau·en² [ˈʃt͜auən] VERB refl

1. stauen:

stauen (aufgestaut werden)

opgestuwd worden

stauen (aufgehalten werden)

tegengehouden worden

2. stauen übtr a.:

stauen (sich häufen)

stauen (sich häufen)

zich samenpakken

stauen (sich drängen)

zich verdringen

stauen (sich anstauen)

3. stauen (Verkehr):

ˈstan·zen [ˈʃtan͜tsn̩] VERB trans

1. stanzen (ausstanzen):

2. stanzen (einstanzen):

ˈstam·men [ˈʃtamən] VERB intr

stammen (herrühren)

stammen (gebürtig sein)

stammen (gebürtig sein)

stammen (gebürtig sein)

komen

ˈstap·fen [ˈʃta͜pfn̩] VERB intr

ˈstar·ren [ˈʃtarn̩] VERB intr

1. starren (starr blicken):

turen

auf jdn/den Boden starren

naar iem/de grond staren

2. starren (bedeckt sein):

stijf staan [o. zijn]

von Waffen starren

tot de tanden gewapend zijn

von [o. vor ] Dreck [o. Schmutz] starren

stijf staan van het vuil

ˈstau·ben [ˈʃt͜aubn̩] VERB intr

gleich staubt(')s!

dadelijk zul je wat beleven!

gleich staubt(')s!

straks heb je de poppen aan het dansen!

ˈstau·nen [ˈʃt͜aunən] VERB intr

verbaasd staan [o. zijn]

zich verwonderen

Bauklötze(r) staunen ugs

grote ogen opzetten

er staunte nicht schlecht ugs

hij was niet weinig verbaasd

über etw staunen

zich over iets verbazen

ihr werdet staunen!

daar zullen jullie (nog) van opkijken!

staunend zugucken

met [o. vol] verbazing toekijken

ˈstif·ten [ʃtɪftn̩] VERB trans

1. stiften:

stiften (gründen)

stiften (verursachen)

stiften selten

stiften gehen ugs

'm smeren [o. piepen]

stiften gehen ugs

ertussenuit knijpen

Gutes stiften

goed [o. goede dingen] doen

Schaden stiften

schade aanrichten [o. veroorzaken]

2. stiften (spenden):

geven

3. stiften (zur Verfügung stellen):

ter beschikking stellen

statt² [ʃtat] KONJ

in plaats (van)

Wissensecke: Präpositionen mit Genitiv

Sta·ti·ˈon <Station, Stationen> [ʃtaˈ͜tsi̯oːn] SUBST f

1. Station (Haltestelle):

die Stationen ausrufen

de haltes omroepen [o. afroepen]

2. Station METEO (für wissenschaftliche Zwecke):

station nt

3. Station (Sender):

4. Station (Aufenthalt):

verblijf(plaats)

Station machen

Station machen

de reis onderbreken

5. Station (Klinikabteilung):

6. Station übtr:

stadium nt

ˈstäh·len [ˈʃtɛːlən] VERB trans geh a. übtr

ˈstär·ken [ˈʃtɛrkn̩] VERB trans

1. stärken:

sich durch eine Sache [o. mit einer Sache] stärken

een hartversterking nemen

jdm den Rücken stärken

iem in iets aanmoedigen

2. stärken:

stijven ook fig.

jdn in seiner Meinung stärken

iem in zijn mening stijven

ˈStau·nen <Staunens> [ˈʃt͜aunən] SUBST nt kein Pl

aus dem Staunen nicht herauskommen

een en al verbazing zijn

Staunen erregend

verbazingwekkend

Staunen erregend

jdn in Staunen (ver)setzen

ˈStar·ter <Starters, Starter> [ˈʃtartɐ] SUBST m (auch Person)

startinrichting

Sta·ˈtut <Statut(e)s, Statuten> [ʃtaˈtuːt, st-] SUBST nt

statuut nt

ˈSta·tik <Statik> [ˈʃtaːtɪk, st-] SUBST f kein Pl

1. Statik (Stabilität):

Statik PHYS, ARCHIT

Statik PHYS, ARCHIT

2. Statik geh (stabiler Charakter):

statisch karakter nt

Sta·ˈtiv <Stativs, Stative> [ʃtaˈtiːf] SUBST nt

statief nt

ˈSta·tue <Statue, Statuen> [ˈʃtaːtu̯ə, st-] SUBST f

(stand)beeld nt

Sta·ˈtur <Statur, Staturen> [ʃtaˈtuːɐ̯] SUBST f meist Sg

postuur nt

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski