Niederländisch » Deutsch

be·groef VERB

begroef 3. Pers Sg Imperf van begraven

Siehe auch: begraven

be·gra·ven <begroef, h. begraven> [bəɣravə(n)] VERB trans

1. begraven (onder, in de aarde bergen):

2. begraven (m.b.t. een dode):

beisetzen form

sproet <sproet|en> [sprut] SUBST f

bei·ge [bɛːʒə] ADJ

bei·tel <beitel|s> [bɛitəl] SUBST m

beit·sen <beitste, h. gebeitst> [bɛitsə(n)] VERB trans

be·roemd <beroemde, beroemder, beroemdst> [bərumt] ADJ

be·roeps [bərups] ADJ präd

beet2 VERB

beet 3. Pers Sg Imperf van bijten¹, bijten²

Siehe auch: bijten , bijten

bij·ten1 <beet, h. gebeten> [bɛitə(n)] VERB trans

1. bijten (door bijten in een toestand brengen):

2. bijten (kortaf zeggen):

be·zet [bəzɛt] ADJ

1. bezet (een ruimte):

2. bezet (tijd):

3. bezet (personen):

4. bezet (een gebied, gebouw):

ei·rond [ɛirɔnt] ADJ

roet [rut] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski