Niederländisch » Deutsch

ge·schept [ɣəsxɛpt] ADJ

ge·schie·de·nis <geschiedenis|sen> [ɣəsxidənɪs] SUBST f

4. geschiedenis (vak van wetenschap):

ge·schift <geschifte, geschifter, geschiftst> [ɣəsxɪft] ADJ

1. geschift (getikt):

2. geschift (uiteengevallen):

ge·schikt2 <geschikte, geschikter, geschiktst> [ɣəsxɪkt] ADV (passend)

ge·sche·nen VERB

geschenen volt. deelw. van schijnen

Siehe auch: schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] VERB intr

2. schijnen übtr (stralen):

ge·schrift <geschrift|en> [ɣəsxrɪft] SUBST nt

ge·schei·den [ɣəsxɛidə(n)] ADJ

2. gescheiden (niet meer gehuwd):

ge·schet·ter [ɣəsxɛtər] SUBST nt geen Pl

1. geschetter (geluid):

Geschmetter(e) nt

2. geschetter (gesnoef):

ge·schreeuw [ɣəsxrew] SUBST nt geen Pl

ge·schie·den <geschiedde, i. geschied> [ɣəsxidə(n)] VERB intr

ge·schre·den VERB

geschreden volt. deelw. van schrijden

Siehe auch: schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] VERB intr

ge·schre·ven VERB

geschreven volt. deelw. van schrijven², schrijven³

Siehe auch: schrijven , schrijven , schrijven

schrij·ven3 <schreef, h. geschreven> [sxrɛivə(n)] VERB intr

1. schrijven (geschikt zijn om mee te schrijven):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski