Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Sabi“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

saai: Adjektiv und Adverb
rab·bi: Nomen
sa·bel: Nomen
sas: Nomen
saus: Nomen
saam: Adverb
sap: Nomen
safe: Nomen
sa·ge: Nomen
skai: Nomen
ski: Nomen
spui: Nomen
abri: Nomen
baai: Nomen
sab·bat: Nomen

Meintest du vielleicht: saai , sabel , rabbi , sabbat , baai , abri , spui , ski , skai , sage , safe , sap , saam , saus und sas

saai <saaie, saaier, saaist> [saj] ADJ

saai

saai (leeg, dood(s))

öde

saai (leeg, dood(s))

fade ugs

een saaie boel is 't hier

das ist hier aber ein müder Laden

het is een saaie vent

es ist ein Langeweiler

rab·bi <rabbi|'s> [rɑbi] SUBST m

Rabbi m

sa·bel¹ <sabel|s> [sabəl] SUBST m (slagwapen)

Säbel m

op de sabel vechten

mit dem Säbel fechten

sas¹ <sas|sen> [sɑs] SUBST nt (schutsluis)

sas

Kammerschleuse f

saus <saus|en, sauzen> [sɑus] SUBST f

1. saus (vloeibare spijs):

saus

Soße f

pikante saus

pikante [o. scharfe] Soße f

2. saus (kleurstof):

saus

Tünche f

een verhaal met een romantisch sausje overgoten

eine romantisch verbrämte Geschichte

3. saus (afkooksel):

saus

Beize f

saus

Soße f

saam ADV form

saam → samen

Siehe auch: samen

sa·men [samə(n)] ADV

1. samen (bijeen):

goedenavond samen

guten Abend alle zusammen

zij zitten samen voor het raam

sie sitzen zusammen vor dem Fenster

2. samen (met elkaar):

samen uit, samen thuis Sprichw, samen zingen

miteinander singen

samen op reis (gaan)

zusammen (ver)reisen

3. samen (onderling):

zij zijn het samen eens

sie sind sich einig

zij hebben ruzie samen

sie haben Streit miteinander

zij hebben samen een geheim

sie haben ein gemeinsames Geheimnis

samen handeldrijven

miteinander Handel treiben

4. samen (bij elkaar gerekend):

samen is dat 21 euro

das macht zusammen 21 Euro

5. samen (met zijn tweeën):

zij zijn maar samen

sie sind nur zu zweit

sap <sap|pen> [sɑp] SUBST nt

sap

Saft m

wat hij zegt, heeft sap noch kracht übtr

was er sagt, ist ohne Saft und Kraft

kersen op sap

eingemachte Kirschen Pl

safe¹ <safe|s> [sef] SUBST m

safe

Tresor m

safe (brandkast)

safe (brandkast)

Panzerschrank m

safe (brandkast)

Safe m

sa·ge <sage|n> [saɣə] SUBST f

sage

Sage f

skai®¹ [skɑj] SUBST nt geen Pl

skai

Skai ® nt

skai

ski <ski|'s> [ski] SUBST m

1. ski (sneeuwschaats):

ski

Ski m

ski

Schi m

op ski's lopen

Ski [o. Schi] laufen

2. ski (landingsgestel):

ski

Kufe f

spui <spui|en> [spœy] SUBST nt

1. spui (waterlozing):

spui

Siel nt nordd

spui

Deichsiel nt nordd

spui

Deichschleuse f

2. spui (boezem):

spui

abri <abri|'s> [abri] SUBST m

abri

Wartehäuschen nt

baai <baai|en> [baj] SUBST f

baai

sab·bat <sabbat|ten> [sɑbɑt] SUBST m

Sabbat m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski