Übersetzungen für basi im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

baai <baai|en> [baj] SUBST f

baai

Meeresbucht f

bas <bas|sen> [bɑs] SUBST f

1. bas (hoofdstem in een muziekstuk) muz.:

bas

Cantus firmus m

generale bas

Generalbass m

generale bas

bezifferte(r) Bass m

2. bas (mannenstem):

bas

Bass m

bas

Bassstimme f

3. bas (zanger, speler):

bas

Bass m

bas

Bassist m

bast <bast|en> [bɑst] SUBST m

1. bast (schors):

bast

Rinde f

bast

Borke f

2. bast (huid):

bast

Leib m

3. bast (buik, lichaam):

bast

Leib m

in zijn blote bast

nackt

iem op zijn bast geven

jdn verhauen ugs

4. bast (weefsellaag tussen schors en hout):

bast

Bast m

baas <bazen> [bas] SUBST m

1. baas (chef, leider):

baas

Chef m

baas

Boss m ugs

ik ben de baas in huis

ich bin der Herr im Haus

iem de baas blijven

die Oberhand über jdn behalten

eigen baas zijn

sein eigener Herr sein

de grote baas scherzh

der Boss

zij is de baas in huis

sie hat zu Hause die Hosen an

de baas spelen

das Regiment führen

moeilijkheden de baas worden

Schwierigkeiten meistern

iem in iets (verre) de baas zijn

jdm an [o. in] etw Dat (haushoch) überlegen sein

er is altijd baas boven baas Sprichw

es ist kein Meister so gut, er findet einen über sich

2. baas (eigenaar van een zaak):

baas

Chef m

baas

Besitzer m

baas

Inhaber m

3. baas (huisdier):

baas

Herr m

kom bij de baas!

komm zum Herr(che)n!

4. baas ugs ((oudere) man, (kleine) jongen):

baas

Kerl m

een vriendelijke oude baas

ein freundlicher Alter

5. baas (iem, zeer bedreven in iets):

baas

Meister m

Bask <Bask|en> [bɑsk] SUBST m

Bask

Baske m

bars <barse, barser, barst> [bɑrs] ADJ

bars

barsch

bars

grob

bars

harsch form

ba·by <baby|'s> [bebi] SUBST m

baby

Baby nt

baal <balen> [bal] SUBST f

baal

Ballen m

balen hebben van iets

etw Akk gründlich satthaben

baar² [bar] ADJ

baar

bar

baar geld

bare(s )Geld nt

bare onzin

bare(r) Unsinn nt

baak <baken> [bak] SUBST f

baak

Bake f

baan <banen> [ban] SUBST f

1. baan (betrekking):

baan

Stellung f

baan

Stelle f

baan

Arbeitsplatz m

een baan bij de overheid hebben

im öffentlichen Dienst arbeiten

van baan veranderen

die Stelle wechseln

2. baan (aangelegde weg):

baan

Bahn f

baan

Straße f

iets op de lange baan schuiven übtr

etw auf die lange Bank schieben

ruim [o. vrij baan] maken

Platz machen

ruim [o. vrij baan] maken übtr

den Weg ebnen

dat is van de baan übtr

das hat sich erledigt

iets in goede banen leiden

etw in die richtige(n) Bahn(en) lenken

3. baan SPORT:

baan

Bahn f

baan

Piste f

4. baan (sterrenkunde) techn.:

baan

Bahn f

5. baan (strook stof, behang):

baan

Bahn f

baan

Streifen m

baat¹ <baten> [bat] SUBST f

1. baat (nut, voordeel):

baat

Nutzen m

baat

Vorteil m

het middel te baat nemen

das Mittel benutzen

2. baat (geldelijk voordeel):

baat

Nutzen m

baat

Gewinn m

baat

Ertrag m

ten bate van

zugunsten +Gen

3. baat (lichamelijke vooruitgang):

baat

Nutzen m

baat

Vorteil m

baat vinden bij

Nutzen von etw haben

bad¹ <bad|en> [bɑt] SUBST nt

1. bad (kuip):

bad

Bad nt

bad

Badewanne f

een bad vullen

ein Bad einlaufen lassen

2. bad:

bad (water; zwembad)

Bad nt

bad (aan zee)

Seebad nt

geneeskrachtig bad

Heilbad nt

overdekt bad/onoverdekt bad

Hallenbad/Freibad nt

3. bad:

bad scheik., techn.

Bad nt

bah¹ [bɑ] SUBST m geen Pl

bah (ontlasting)

Aa nt ugs

bah (urine)

Pipi nt ugs

een grote bah doen

Aa machen

een kleine bah doen

Pipi machen

bak <bak|ken> [bɑk] SUBST m

1. bak (voorwerp om iets in te bergen):

bak

Kasten m

bak

Behälter m

een houten/een plastic bak

ein Holzkasten [o. Holzkübel] /in Plastikbehälter [o. Plastikgefäß]

een bak met planten

ein Kübel mit Pflanzen

2. bak (grap):

bak

Witz m

bak

Spaß m

bak

Streich m

3. bak (gevangenis):

bak

Kittchen nt

bak

Knast m

de bak ingaan

im Kittchen landen

4. bak (kop):

bak

Tasse f

5. bak (radiozendapparatuur):

bak

CB-Funkgerät nt

aan de bak komen (werk krijgen)

eine Stelle bekommen

aan de bak komen (gelegenheid tot iets krijgen)

an die Reihe kommen

een volle bak

ein volles Haus

bal¹ <bal|len> [bɑl] SUBST m

1. bal SPORT:

bal

Ball m

de bal doorspelen

den Ball abgeben

een leren bal

ein lederner Ball

een leren bal

ein Lederball

een balletje over iets opgooien übtr

einen Versuchsballon steigen lassen

tegen de bal schoppen

den Ball treten

de bal terugkaatsen

den Ball zurückprellen

de bal terugkaatsen übtr

den Spieß umdrehen

elkaar de bal toespelen ook übtr

sich Dat den Ball zuspielen

wie kaatst, moet de bal verwachten Sprichw

wer austeilt, muss auch einstecken

2. bal (bolvormige massa):

bal

Kugel f

bal

Ball m

een bal gehakt

eine Frikadelle

3. bal form (testikel):

bal

Hoden m

4. bal (hand, voet):

bal

Ballen m

de bal van de hand

der Handballen

de ballen van iets begrijpen

nicht den geringsten [o. leisesten] Schimmer von etw haben

geen bal uitvoeren

keinen Finger krummmachen

dat gaat je geen bal aan

das geht dich einen (feuchten) Dreck an

geen bal van iets snappen

keine Bohne von etw verstehen

dat interesseert me geen bal

das ist mir schnuppe [o. schnurz]

ban <ban|nen> [bɑn] SUBST m

1. ban (excommunicatie):

ban

Exkommunikation f

ban gesch.

Bann m

iets in de ban doen übtr

etw bannen

Luther werd in de ban gedaan

Luther wurde mit dem Bann belegt

de ban uitspreken over iem

jdn exkommunizieren

2. ban (betovering):

ban

Bann m

in de ban van de muziek raken

in den Bann der Musik geraten

bar¹ <bar|s> [bɑːr] SUBST f

1. bar (hoge tafel met krukken):

bar

Bar f

bar

Schanktisch m

bar

Theke f

aan de bar zitten

an der Theke sitzen

2. bar (café):

bar

Bar f

3. bar:

bar (meubel voor de drankvoorraad)

Bar f

bar (meubel voor de drankvoorraad)

Büfett nt

bar (in café)

Theke f

4. bar SPORT:

bar (ballet)

Barre f

bar (gymnastiek)

Barrenholm m

bat <bat|s> [bɛt] SUBST nt

1. bat (tafeltennis):

bat

Schläger m

bat

Tischtennisschläger m

2. bat (cricket):

bat

Schlagholz nt

back [bɛk]

back [[o. bɑk]] back|s SUBST m:

back

Verteidiger m