Niederländisch » Deutsch

rijf <rijven> [rɛɪf] SUBST f

be·drijf <bedrijven> [bədrɛif] SUBST nt

2. bedrijf (in sammenstelling):

-betrieb
-welt

3. bedrijf (akte):

Akt m
Aufzug m

drijf·ijs [drɛifɛis] SUBST nt geen Pl

drijf·nat [drɛifnɑt] ADJ

drijf·net <drijfnet|ten> [drɛifnɛt] SUBST nt

drive <drive|s> [drɑjf] SUBST m

1. drive SPORT (slag):

Drive m

2. drive (bridgewedstrijd):

Turnier nt

3. drive comput.:

dries <dries|en> [dris] SUBST m (akker)

drift <drift|en> [drɪft] SUBST f

1. drift (opwelling van woede):

Wut f

3. drift psych.:

Trieb m
Drang m

6. drift scheepv. (afwijking van de koers):

olijf <olijven> [olɛif] SUBST f (vrucht)

drij·ver <drijver|s> [drɛivər] SUBST m

1. drijver (iem die iets drijft):

2. drijver (voorwerp dat drijft):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski