Übersetzungen für „eilige“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

hei·li·ge <heilige|n> [hɛiləɣə] SUBST m en f

heilige

Heilige(r) f(m)

vei·lig <veilige, veiliger, veiligst> [vɛiləx] ADJ

veilig

sicher

de seinpaal staat op veilig

das Signal steht auf „Fahrt“

veilig tegen inbraak

einbruch(s)sicher

zich bij iem veilig voelen

sich bei jdm geborgen [o. sicher] fühlen

niets is voor hem veilig

nichts ist vor ihm sicher

veilig voor alle vervolging

sicher vor jeder Art von Verfolgung

veilig vrijen

geschützten Geschlechtsverkehr haben

hei·lig [hɛiləx] ADJ

heilig

heilig

de Heilige God

der Heilige Gott

heilige huisjes omvergooien übtr

Tabus durchbrechen

het Heilige Land

das Heilige Land

het heilig oliesel

die Letzte Ölung

de Heilige Schrift

die Heilige Schrift

iem heilig verklaren

jdn heiligsprechen

hij is een heilig boontje

er ist ein Tugendbold iron

ik heb het me heilig voorgenomen

ich habe es mir hoch und heilig vorgenommen

ik was in de heilige overtuiging

ich war der festen Überzeugung

ei·lei·der <eileider|s> [ɛilɛidər] SUBST m

eileider

Eileiter m

ijs·hei·li·ge <ijsheilige|n> [ɛɪshɛɪləɣə] SUBST m en f

ijsheilige

Eisheilige(r) f(m) meist Pl

ne·gli·gé <negligé|s> [neɡliʒe] SUBST nt

negligé

Negligé nt

ge·tui·ge¹ <getuige|n> [ɣətœyɣə] SUBST m

getuige

Zeuge m

iem als getuige oproepen

jdn als Zeugen aufrufen

getuigen bij een huwelijk

Trauzeugen Pl

een getuige ondervragen/aanhoren

einen Zeugen vernehmen/hören

een stille getuige (van een misdaad) übtr

ein stummer Zeuge (eines Verbrechens)

iem tot getuige nemen

jdn als Zeugen anrufen

vei·ling <veiling|en> [vɛilɪŋ] SUBST f

1. veiling (openbare verkoping):

veiling

Versteigerung f

veiling

Auktion f

iets in veiling brengen

etw zur Versteigerung anbieten

iets op een veiling kopen

etw ersteigern

2. veiling (plaats, gebouw):

veiling

Auktionsgebäude nt

pei·ling <peiling|en> [pɛilɪŋ] SUBST f

1. peiling (hoogte-, dieptebepaling):

peiling

(Aus)lotung f

2. peiling (plaatsbepaling):

peiling

Peilung f

peiling

Ortung f

iets/iem in de peiling hebben [o. krijgen] übtr (in de gaten krijgen)

etw/jdn anpeilen

iets/iem in de peiling hebben [o. krijgen] (doorzien)

etw/jdn durchschauen

3. peiling (vaststelling van het alcoholgehalte):

peiling

Bestimmung f des Alkoholgehaltes

ei·land <eiland|en> [ɛilɑnt] SUBST nt

eiland

Insel f

eilandjes van gras

Grasinseln Pl

een onbewoond eiland

eine unbewohnte Insel

bei·ge [bɛːʒə] ADJ

beige

beige

ei·gen <eigen, eigener, meest eigen> [ɛiɣə(n)] ADJ

1. eigen (aan de betrokkene(n) toebehorend):

eigen

eigen

eigen baas zijn

sein eigener Herr sein

op eigen benen staan

auf eigenen Füßen stehen

voor eigen gebruik

zum persönlichen Bedarf

hij kwam in eigen persoon

er kam höchstpersönlich

eigen weg

Privatweg m

bemoei je met je eigen zaken

kümmere dich um deine eigenen Angelegenheiten

2. eigen (uitgaand van iem zelf):

eigen

eigen

op eigen gezag

auf eigene Verantwortung

naar eigen goeddunken

nach eigenem Ermessen

op (zijn) eigen houtje

auf eigene Faust

uit eigen wil

aus eigenem Entschluss

3. eigen (kenmerkend):

eigen

eigen

dat is hem eigen

das ist ihm eigen

4. eigen (vertrouwd):

eigen

vertraut

eigen

vertraulich

zich iets eigen maken

sich Dat etw aneignen

5. eigen (de streek, het land van herkomst):

eigen

eigen

eigen

einheimisch

de eigen taal

die eigene Sprache

ein·dig [ɛindəx] ADJ

1. eindig (een einde hebbende):

eindig

endlich

eindig

vergänglich

de eindige reeksen wisk.

die endlichen Reihen

2. eindig (beperkt):

eindig

endlich

eindig

begrenzt

ons eindig verstand

unser begrenzter Verstand

ei·land·je SUBST nt

eilandje → eiland

Siehe auch: eiland

ei·land <eiland|en> [ɛilɑnt] SUBST nt

eiland

Insel f

eilandjes van gras

Grasinseln Pl

een onbewoond eiland

eine unbewohnte Insel

kil·lig ADJ

killig → kil

Siehe auch: kil

kil <kille, killer, kilst> [kɪl] ADJ

1. kil (onaangenaam koel):

kil

feuchtkalt

kil

nasskalt

kil

frostig

een kille kamer

ein feuchtkaltes Zimmer

kil weer

nasskalte(s) Wetter nt

2. kil (onvriendelijk):

kil

kühl

kil

frostig

een kille bejegening

eine frostige Begegnung

wil·lig <willige, williger, willigst> [wɪləx] ADJ

1. willig (gehoorzaam):

willig

willig

willig

fügsam

willige kinderen

willige Kinder Pl

2. willig (bereid):

willig

bereitwillig

3. willig (beurs):

willig

freundlich

een willige beurs

eine feste Börse

de fondsen zijn willig

die Effekten sind gefragt