Niederländisch » Deutsch

van·mor·gen [vɑmɔrɣə(n)] ADV

aan·moe·di·gen <moedigde aan, h. aangemoedigd> [amudəɣə(n)] VERB trans

1. aanmoedigen (moed geven):

2. aanmoedigen (stimuleren):

ver·zor·gen <verzorgde, h. verzorgd> [vərzɔrɣə(n)] VERB trans

2. verzorgen (in goede staat houden):

waar·bor·gen <waarborgde, h. gewaarborgd> [warbɔrɣə(n)] VERB trans

over·mor·gen [ovərmɔrɣə(n)] ADV

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VERB trans

3. vangen ugs (beetnemen):

4. vangen ugs (verdienen):

be·zor·gen <bezorgde, h. bezorgd> [bəzɔrɣə(n)] VERB trans

2. bezorgen (veroorzaken):

ge·bor·gen VERB

geborgen → bergen

Siehe auch: bergen

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] VERB trans

2. bergen scheepv.:

4. bergen (in veiligheid brengen):

ver·ber·gen <verborg, h. verborgen> [vərbɛrɣə(n)] VERB trans

voor·ge·ven <gaf voor, h. voorgegeven> [vorɣevə(n)] VERB trans

2. voorgeven (spel):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski