Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „wroet“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

groet: Nomen
roet: Nomen
wroe·ten: Verb
sproet: Nomen
wrong: Verb
knoet: Nomen
snoet: Nomen
stoet: Nomen
wrok: Nomen
wrat: Nomen
wreed: Adjektiv und Adverb
wreef: Nomen
wrok·ken: Verb
wron·gen: Verb
groe·ten: Verb

Meintest du vielleicht: roet , groet , wroeten , sproet , wreef , wreed , wrat , wrok , stoet , snoet , knoet , wrong , groeten , wrongen und wrokken

groet <groet|en> [ɣrut] SUBST m

Gruß m

groet (compliment)

de groeten aan je vrouw!

grüß deine Frau schön von mir!

de groeten doen

Grüße bestellen

de groeten doen

een laatste groet brengen

die letzte Ehre erweisen +Dat

een groet met bloemen

ein Blumengruß

de militaire groet

der militärische Gruß

iem groeten overbrengen

jdm Grüße ausrichten [o. bestellen]

met vriendelijke groeten

mit freundlichen Grüßen

de groeten! (afscheid)

tschüs(s)!

de groeten! iron

de groeten! (loop heen)

hau ab!

roet [rut] SUBST nt geen Pl

roet

Ruß m

roet in het eten gooien übtr

jdm die Suppe versalzen

wroe·ten¹ <wroette, h. gewroet> [vrutə(n)] VERB intr

1. wroeten:

wroeten ((zoekend) graven)

wroeten (poken)

in de modder wroeten

matschen ugs

in iems verleden wroeten übtr

in jds Vergangenheit wühlen

naar wormen wroeten

nach Würmern graben

varkens wroeten in de grond

Schweine wühlen im Boden

2. wroeten (ploeteren):

sich placken ugs

sproet <sproet|en> [sprut] SUBST f

Sommersprosse f

wrong² VERB

wrong 3. Pers Sg Imperf van wringen¹, wringen², wringen³

Siehe auch: wringen , wringen , wringen

wrin·gen³ <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB trans

1. wringen:

wringen (door draaien verplaatsen)

wringen (door draaien verplaatsen)

wringen (met kracht)

zich door de menigte wringen

sich durch die Menge (hindurch)winden

2. wringen (door draaien in een toestand brengen):

iets kapot wringen

etw kaputtdrehen

zich los wringen

wrin·gen² <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB intr (knellen)

het wringt tussen hen übtr

es gibt Reibereien zwischen ihnen

die schoenen wringen

die Schuhe drücken

wrin·gen¹ <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB trans

wringen (draaien)

wringen (met kracht)

wringen (wasgoed)

de handen wringen

die Hände ringen

een gewrongen stijl übtr

ein verschrobener Stil

knoet <knoet|en> [knut] SUBST m

1. knoet (gesel):

Knute f

Fuchtel f

2. knoet (knot):

Knoten m

snoet <snoet|en> [snut] SUBST m

1. snoet (snuit, bek):

2. snoet (mond):

Maul nt

Klappe f

3. snoet (gezicht):

Gesicht nt

Fratze f abw

Lärvchen nt scherzh

4. snoet (lieverd):

Liebste(r) m

Schatz m

stoet <stoet|en> [stut] SUBST m

1. stoet:

stoet (processie)

Zug m

stoet (processie)

Aufzug m

stoet (processie)

Kolonne f

stoet (gevolg)

Tross m

2. stoet (massa):

Menschenmenge f

Menge f

Menschenmasse f

3. stoet (brood):

≈ Stulle f

wrok [vrɔk] SUBST m geen Pl

wrok

Groll m

wrok form

Ressentiment nt

een wrok hebben tegen iem

einen Groll auf jdn haben

wrat <wrat|ten> [vrɑt] SUBST f

wrat

Warze f

wreed <wrede, wreder, wreedst> [vret] ADJ

wreed (cru)

roh

een wrede dood

ein grausamer Tod

een wrede pijn

ein quälender Schmerz

wreef¹ <wreven> [vref] SUBST f

Spann m

Rist m

wrok·ken <wrokte, h. gewrokt> [vrɔkə(n)] VERB intr

tegen iets wrokken

über etw grollen

tegen iem wrokken

(mit) jdm grollen

wron·gen VERB

wrongen 3. Pers Pl Imperf van wringen¹, wringen², wringen³

Siehe auch: wringen , wringen , wringen

wrin·gen³ <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB trans

1. wringen:

wringen (door draaien verplaatsen)

wringen (door draaien verplaatsen)

wringen (met kracht)

zich door de menigte wringen

sich durch die Menge (hindurch)winden

2. wringen (door draaien in een toestand brengen):

iets kapot wringen

etw kaputtdrehen

zich los wringen

wrin·gen² <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB intr (knellen)

het wringt tussen hen übtr

es gibt Reibereien zwischen ihnen

die schoenen wringen

die Schuhe drücken

wrin·gen¹ <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VERB trans

wringen (draaien)

wringen (met kracht)

wringen (wasgoed)

de handen wringen

die Hände ringen

een gewrongen stijl übtr

ein verschrobener Stil

groe·ten <groette, h. gegroet> [ɣrutə(n)] VERB trans

1. groeten (gedag zeggen):

elkaar groeten op straat

sich auf der Straße grüßen

ik groet je!

vader laat u groeten

Vater lässt (Sie) grüßen form

iem laten groeten

jdm Grüße ausrichten [o. bestellen]

wees gegroet

2. groeten gesch.:

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski