Übersetzungen für „kuub“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Klub <Klubs, Klubs> [klʊp] SUBST m

1. Klub:

Klub

club

2. Klub:

Klub

clubhuis nt

kurz <kürzer, (am) kürzest(en)> [kʊr͜ts ] ADJ

1. kurz (räumlich, klein):

kurz

kort

kurz

klein

den Kürzeren ziehen übtr

aan het kortste eind trekken

2. kurz (nahe, nicht weit):

kurz

kort(bij)

kurz

niet ver

3. kurz (knapp):

kurz

kort

kurz

kortstondig

kurz

kortlopend

einen kurzen Atem haben ugs

kortademig zijn

binnen kurzem

binnenkort

binnen kurzem

weldra

kurz grüßen/nicken

kort groeten/even knikken

in kürzester Zeit

in de kortst mogelijke tijd

in kürzester Zeit

binnen de kortste keren

kurz parken

parkeren in een parkeerzone

mit jdm kurzen Prozess machen

met iem korte metten maken

mit jdm kurzen Prozess machen

iem afmaken [o. doden]

(mit etw) kurzen Prozess machen übtr

(met iets) korte metten maken

seit kurzem

sedert kort

über kurz oder lang

vroeg of laat

vor kurzem

kort geleden

vor kurzem

onlangs

4. kurz (direkt, schnell):

kurz

kort

kurz

direct

kurz

dadelijk

kurz

snel

er fuhr kurz entschlossen ab

hij vertrok zonder dralen [o. resoluut]

kurz nach/vor drei

kort na/vóór drie uur

kurz vor Tor(es)schluss übtr

op de valreep

5. kurz (bündig):

kurz

kort

kurz

bondig

kurz

beknopt

ein kurz (ab)gefasster Artikel

een kort (gehouden) [o. bondig] artikel

sich kurz fassen

het kort maken

kurz gesagt

om kort te gaan

etw in [o. mit ] kurzen Worten sagen

iets in korte bewoordingen zeggen

kurz und knapp

kort en bondig

kurz und klein, wir entschlossen uns abzufahren ugs scherzh

kort en goed, we besloten te vertrekken

6. kurz (kurz angebunden):

kurz

kort(af)

kurz

kortaangebonden

kurz

bits

jdn kurz abfertigen ugs

iem afschepen [o. afpoeieren]

Bub <Buben, Buben> [buːp] SUBST m südd A CH

Bub

jongen

Bub

knaap

Hub <Hub(e)s, Hübe> [huːp] SUBST m

1. Hub (das Heben):

Hub

het heffen [o. optillen]

2. Hub (Kolbenhub):

Hub

slag

3. Hub (z. B. bei einem Krahn):

Hub

hefhoogte

Club SUBST m

Club → Klub

Siehe auch: Klub

Klub <Klubs, Klubs> [klʊp] SUBST m

1. Klub:

Klub

club

2. Klub:

Klub

clubhuis nt

grub [gruːp] VERB

grub 3. pers Sg Imperf von graben¹, graben², graben³

Siehe auch: graben , graben , graben

ˈgra·ben³ <gräbt, grub, gegraben> [ˈgraːbn̩] VERB refl

graben

(zich) boren

graben

graven

das hat sich mir für immer ins Gedächtnis gegraben

dat staat voor altijd in mijn geheugen gegrift

ˈgra·ben² <gräbt, grub, gegraben> [ˈgraːbn̩] VERB intr

graben

graven

graben

opgravingen doen

nach etw graben

naar iets graven

ˈgra·ben¹ <gräbt, grub, gegraben> [ˈgraːbn̩] VERB trans

1. graben:

graben

graven

graben

uitgraven

graben

spitten

graben

delven

etw aus seiner Tasche graben ugs

iets diep uit zijn zak tevoorschijn halen

die Hände in die Taschen graben

zijn handen diep in zijn zakken steken

2. graben (gravieren):

graben

graveren

graben

prenten

3. graben übtr (ins Gedächtnis):

graben

griffen

Laub <Laub(e)s> [l͜aup] SUBST nt kein Pl

Laub

loof nt

Laub

gebladerte nt

Raub <Raub(e)s> [r͜aup] SUBST m kein Pl

Raub

roof

ein Raub der Flammen geh

een prooi van de vlammen

taub [ˈt͜aup] ADJ

1. taub (gehörlos):

taub

doof ook fig.

sich taub stellen übtr

Oost-Indisch doof zijn

2. taub (leer):

taub

leeg

taube Ähren

loze [o. lege] aren

taubes Gestein BERGB

gesteente zonder erts

3. taub (gefühllos):

taub

gevoelloos

taub

verdoofd

taub

dood

die Füße wurden taub

mijn voeten werden gevoelloos

kaum [k͜aum] ADV

1. kaum (beinahe nicht):

kaum

nauwelijks

kaum

bijna niet

kaum

amper

es war kaum jd da

er was bijna niem

kaum zwei Meter lang

niet helemaal twee meter lang

kaum zwei Meter lang

ten hoogste twee meter lang

2. kaum (soeben):

kaum

nauwelijks

kaum

pas

kaum

juist

3. kaum (wahrscheinlich nicht):

kaum

waarschijnlijk niet

er wird kaum Direktor werden

hij zal wel geen directeur worden

klug <klüger, (am) klügst(en)> [kluːk] ADJ

1. klug:

klug (schlau)

verstandig

klug (intelligent)

intelligent

klug (scharfsinnig)

schrander

ein kluger Kopf

een knappe [o. schrandere] kop

2. klug (vernünftig):

klug

verstandig

klug

wijs

klug

ervaren

aus etw nicht klug werden

ergens geen wijs uit worden

aus jdm nicht klug werden

iem niet doorzien

der Klügere gibt nach Sprichw

de wijste geeft toe