Niederländisch » Deutsch

vrouw <vrouw|en> [vrɑu] SUBST f

2. vrouw (echtgenote):

Frau f

3. vrouw (speelkaart):

Dame f

4. vrouw (aanspreektitel):

Frau f

5. vrouw (bazin):

Frau f
Herrin f

brou·wen1 <brouwde, h. gebrouwen> [brɑuwə(n)] VERB trans

1. brouwen (bier):

rou·wen <rouwde, h. gerouwd> [rɑuwə(n)] VERB intr

vrou·wen·gek <vrouwengek|ken> [vrɑuwə(n)ɣɛk] SUBST m

vrou·wen·rol <vrouwenrol|len> [vrɑuwə(n)rɔl] SUBST f

1. vrouwenrol theat.:

2. vrouwenrol (maatschappelijk gedrag):

vroe·gen VERB

vroegen 3. Pers Pl Imperf van vragen¹, vragen²

Siehe auch: vragen , vragen

vra·gen2 <vraagde/vroeg, h. gevraagd> [vraɣə(n)] VERB intr

2. vragen (het onvermijdelijk maken):

vra·gen1 <vroeg, h. gevraagd> [vraɣə(n)] VERB trans

7. vragen (verlangen tonen om te bezitten):

vroe·ger [vruɣər] ADJ

vroeg·te [vruxtə]

me·vrouw <mevrouw|en> [məvrɑu] SUBST f

2. mevrouw (dame):

Dame f

3. mevrouw (vrouw des huizes):

vrou·wen·stem <vrouwenstem|men> [vrɑuwə(n)stɛm] SUBST f

vrou·wen·arts <vrouwenarts|en> [vrɑuwə(n)ɑrts] SUBST m

vroom <vrome, vromer, vroomst> [vrom] ADJ

vroor VERB

vroor 3. Pers Sg Imperf van vriezen

Siehe auch: vriezen

we·du·we <weduwe|n, weduwe|s> [wedywə] SUBST f

vrou·wen·praat [vrɑuwə(n)prat] SUBST m geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski