Niederländisch » Deutsch

al·leen1 [ɑlen] ADJ präd (zonder anderen)

hal·lu·ci·ne·ren1 <hallucineerde, h. gehallucineerd> [hɑlysinerə(n)] VERB trans (verbijsteren)

hal·lo1 [hɑlo] SUBST nt geen Pl

ha·len <haalde, h. gehaald> [halə(n)] VERB trans

half·weg [hɑlfwɛx] PRÄP

1. halfweg (halverwege):

2. halfweg (op de helft van een karwei):

half·edel·steen <halfedel|stenen> [hɑlfedəlsten] SUBST m

hal·len·kerk <hallenkerk|en> [hɑlə(n)kɛrək] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski