Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „kapelletje“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

rel·le·tje: Nomen
wal·le·tje
kat·te·bel·le·tje: Nomen
rol·le·tje: Nomen
lol·le·tje: Nomen
stal·le·tje: Nomen
wel·le·tjes
kar·re·tje: Nomen
soep·bal·le·tje: Nomen
kik·ker·bil·le·tje: Nomen
ka·pe·laan: Nomen
boog·bal·le·tje: Nomen
stil·le·tjes: Adverb
ce·dee·tje: Nomen
gan·ge·tje: Nomen
man·ne·tje: Nomen
ver·zet·je: Nomen
ster·re·tje: Nomen
bloe·me·tje: Nomen
krab·be·tje: Nomen

Meintest du vielleicht: walletje , relletje , kattebelletje , karretje , welletjes , stalletje , lolletje , rolletje , soepballetje , kikkerbilletje , krabbetje , bloemetje , sterretje , verzetje , mannetje , gangetje , cedeetje , stilletjes , boogballetje und kapelaan

rel·le·tje <relletje|s> [rɛləcə] SUBST nt

Tumult m

relletje (met geweld vooral)

Krawall m

relletje (opschudding)

Aufruhr m

wal·le·tje

walletje → wal

Siehe auch: wal

wal <wal|len> [wɑl] SUBST m

1. wal (ophoping van grond):

wal

Wall m

een wal opwerpen

einen Wall errichten

een wal opwerpen übtr

einen Damm errichten übtr

van twee wallen eten übtr

beide Seiten ausnutzen

2. wal:

wal (kade)

Kai m

wal (oever)

Ufer nt

van de wal in de sloot raken

vom Regen in die Traufe kommen ugs

tussen wal en schip vallen übtr

sich zwischen zwei Stühle setzen übtr

van wal steken (schip)

van wal steken übtr

loslegen ugs

iem van de wal in de sloot helpen übtr

jdm einen Bärendienst erweisen

de wal keert het schip übtr

≈ eine Wende setzt ein

de wal keert het schip (plotseling)

≈ ein Umschlag tritt ein

3. wal (het vasteland):

wal

Land nt

wal

Festland nt

aan wal gaan

aan de wal blijven

nicht mehr zur See fahren

4. wal:

wal (verdikking)

Ring m

wal (sterker)

Sack m

wal (sterker)

Wulst m

wallen onder de ogen hebben

Ringe unter den Augen haben

kat·te·bel·le·tje <kattebelletje|s> [kɑtəbɛləcə] SUBST nt (briefje)

kattebelletje

Zettel m

rol·le·tje <rolletje|s> [rɔləcə] SUBST nt

alles liep op rolletjes

alles lief wie am Schnürchen ugs

lol·le·tje <lolletje|s> [lɔləcə] SUBST nt

1. lolletje (pleziertje):

Spaß m

Gaudi nt

dat is geen lolletje

das ist kein Spaß!

2. lolletje (grapje):

Spaß m

Witz m

Scherz m

ik hou niet van die lolletjes

ich mag solche Späße [o. Scherze] nicht

stal·le·tje <stalletje|s> [stɑləcə] SUBST nt

1. stalletje (kleine stal):

kleine(r) Stall m

het stalletje van Bethlehem

die Weihnachtskrippe

2. stalletje (tafel, kraampje):

Stand m

Verkaufsstand m

Bude f ugs

met een stalletje op de markt staan

einen Stand auf dem Markt haben

wel·le·tjes [wɛləcəs]

genug

't is zo welletjes

jetzt reicht's! ugs

voor vandaag is het welletjes!

Schluss für heute!

kar·re·tje <karretje|s> [kɑrəcə] SUBST nt

1. karretje:

Karre f

Karren m

karretje (boodschappenwagentje)

Einkaufswagen m

zich voor iems karretje laten spannen

sich vor jds Karren Akk spannen lassen

2. karretje (fiets):

Rad nt

Drahtesel m scherzh

soep·bal·le·tje <soepballetje|s> [subɑləcə] SUBST nt

soepballetje

Suppenklößchen nt

kik·ker·bil·le·tje <kikkerbilletje|s> [kɪkərbɪləcə] SUBST nt

kikkerbilletje

Froschschenkel m

ka·pe·laan <kapelaan|s> [kɑpəlan] SUBST m

Kaplan m

boog·bal·le·tje SUBST nt

boogballetje → boogbal

Siehe auch: boogbal

boog·bal <boogbal|len> [boɣbɑl] SUBST m

Heber m

stil·le·tjes [stɪləcəs] ADV

1. stilletjes (met weinig gerucht, beweging):

leise

sacht(e)

2. stilletjes (stiekem):

ce·dee·tje <cedeetje|s> [sedecə] SUBST nt

CD f

gan·ge·tje <gangetje|s> [ɣɑŋəcə] SUBST nt

1. gangetje (snelheid):

Tempo nt

Geschwindigkeit f

2. gangetje (voortgang):

Gang m

Trott m

Lauf m

het gaat zo'n gangetje [o. het gaat zo zijn gangetje]

alles geht seinen gewohnten Gang

3. gangetje (nauwe doorgang):

man·ne·tje <mannetje|s> [mɑnəcə] SUBST nt

1. mannetje (jong, klein persoon):

Kerlchen nt

2. mannetje (gestalte van een mens):

het mannetje in de maan

der Mann im Mond

3. mannetje (persoon):

Mann m

daar heb ik mijn mannetjes voor

dafür habe ich meine Leute

een mannetje sturen

4. mannetje (dier):

mannetje biol.

mannetje plantk.

männliche Pflanze f

zijn mannetje staan

seinen Mann stehen

ver·zet·je <verzetje|s> [vərzɛcə] SUBST nt

ster·re·tje <sterretje|s> [stɛrəcə] SUBST nt

1. sterretje (vuurwerk):

2. sterretje (asterisk):

Stern m

3. sterretje gesch.:

Stern m

sterretjes zien

bloe·me·tje <bloemetje|s> [bluməcə] SUBST nt

1. bloemetje (kleine bloem):

2. bloemetje (boeket):

Sträußchen nt

de bloemetjes buiten zetten

auf die Pauke hauen

krab·be·tje <krabbetje|s> [krɑbəcə] SUBST nt (varkenslapje)

Rippchen nt

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski