Niederländisch » Deutsch

aan·ge·sto·ken [aŋɣəstokə(n)] ADJ (vruchten)

ge·sto·ken VERB

gestoken volt. deelw. van steken¹, steken²

Siehe auch: steken , steken

ste·ken1 <stak, h. gestoken> [stekə(n)] VERB trans

4. steken (uitspitten):

in·ge·slo·ten [ɪŋɣəslotə(n)] ADJ

2. ingesloten (ingebouwd):

in·ge·to·gen <ingetogen, ingetogener, ingetogenst> [ɪŋɣətoɣə(n)] ADJ

be·sto·ken <bestookte, h. bestookt> [bəstokə(n)] VERB trans

2. bestoken (lastigvallen):

zusetzen +Dat

ont·sto·ken [ɔntstokə(n)] ADJ

in·ge·bo·ren [ɪŋɣəborə(n)] ADJ

2. ingeboren (inheems):

in·ge·no·men [ɪŋɣənomə(n)] ADJ

2. ingenomen + tegen:

door·ge·sto·ken [dorɣəstokə(n)] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski