Übersetzungen für „stugge“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈstun·den [ˈʃtʊndn̩] VERB trans

stunden

uitstel (van betaling) geven [o. verlenen] (voor)

stu·ˈpid

stupid [ʃtuˈpiːdə, st-] ADJ geh abw:

stupid

stupide

stupid

stompzinnig

ˈflüg·ge [ˈflʏgə] ADJ

1. flügge:

flügge

vliegvlug

2. flügge ugs übtr (erwachsen):

flügge

zelfstandig

ˈDog·ge <Dogge, Doggen> [ˈdɔgə] SUBST f

Dogge

dog

ˈStu·be <Stube, Stuben> [ˈʃtuːbə] SUBST f regional (Wohnzimmer)

Stube

kamer

Stube

vertrek nt

die gute Stube

de beste [o. mooie] kamer

die gute Stube

de pronkkamer

die gute Stube übtr

het pronkstuk

(nur immer) rein in die gute Stube! ugs scherzh

kom maar gauw binnen!

ˈStu·fe <Stufe, Stufen> [ˈʃtuːfə] SUBST f

1. Stufe:

Stufe a. TECH, a. MUS

trap

Stufe (Treppenabschnitt)

trede

Stufe (einer Leiter)

sport

Achtung [o. Vorsicht ], Stufe(n)!

opgepast, opstapje [o. afstapje] !

Achtung [o. Vorsicht ], Stufe(n)!

let op de trede(n)!

2. Stufe übtr:

Stufe (Niveau)

peil nt

Stufe (Niveau)

trap

Stufe (Niveau)

niveau nt

Stufe (Abschnitt)

fase

Stufe (Abschnitt)

etappe

jdn/etw auf eine Stufe [o. auf die gleiche Stufe] stellen

iem/iets op één lijn stellen [o. plaatsen]

3. Stufe übtr (Grad):

Stufe

trap

Stufe

graad

Stufe

rang

Farben in vielen Stufen

kleuren in vele nuances [o. schakeringen]

4. Stufe GEOG:

Stufe

vegetatiezone

5. Stufe GEOG (Neigung, Hang):

Stufe

helling (van terras)

stumm [ʃtʊm] ADJ

1. stumm LING:

stumm (nicht sprechen könnend)

stom

stumm (schweigend)

sprakeloos

stumm (schweigend)

zwijgend

stumm bleiben

blijven zwijgen

stumm bleiben

met stomheid geslagen zijn

ein stummer Diener

een stommeknecht

jdn stumm machen

iem de mond snoeren

jdn stumm machen ugs

iem van kant maken

sich stumm stellen

stommetje spelen

stumm vor Staunen

stomverbaasd

das Telefon war stumm

de lijn was dood

2. stumm MED:

stumm

stil

stumm

latent

ˈStu·te [ˈʃtuːtə] SUBST f BIO

Stute

merrie

ˈStu·die <Studie, Studien> [ˈʃtuːdi̯ə] SUBST f

Studie

studie

Studie

oefenstuk

Studie

wetenschappelijk werk nt [o. onderzoeknt ]

eine Studie über das [o. zum ] Strafrecht

een studie over het strafrecht

ˈstu·fen [ˈʃtuːfn̩] VERB trans

1. stufen:

stufen

trapsgewijs aanleggen

2. stufen:

stufen

classificeren

stufen

onderverdelen

stufen

rangschikken

die gestufte Lohnskala

de getrapte loonschaal

ˈStul·le <Stulle, Stullen> [ˈʃtʊlə] SUBST f regional nordd (belegt)

Stulle

boterham

stumpf [ʃtʊm͜pf ] ADJ

1. stumpf a. MATH (nicht scharf):

stumpf

stomp

ein stumpfer Kegel MATH

een afgeknotte kegel

stumpfe Sinne

stompe [o. afgestompte] zintuigen

2. stumpf (grob, ungehobelt):

stumpf

bot ook fig.

3. stumpf:

stumpf (glanzlos, matt)

dof

stumpf (glanzlos, matt)

mat

stumpf übtr a. (erschöpft, müde)

suf(fig)

stumpf übtr a. (abgestumpft)

afgestompt

gegen etw [o. gegenüber etw] stumpf werden übtr

gevoelloos voor iets worden

stumpfes Haar

dof [o. mat] haar

4. stumpf LIT (Reim):

stumpf

mannelijk

stumpf

staand

ˈStun·de <Stunde, Stunden> [ˈʃtʊndə] SUBST f

1. Stunde (60 Minuten):

Stunde

uur nt

die aktuelle Stunde POL

het vragenuurtje

alle zwei Stunden

om de twee uur

er kam auf [o. für ] eine Stunde vorbei

hij kwam een uurtje langs

die blaue Stunde geh

het uur van de schemering

10 Euro die Stunde verlangen ugs

10 euro per uur vragen

zu früher Stunde

vroeg (in [o. op] de morgen)

ich war eine Stunde gegangen

ik had een uur gelopen

eine geschlagene Stunde ugs

een vol uur

10 Euro für die Stunde [o. in der Stunde] [o. pro Stunde] verlangen

10 euro per uur vragen

mit einer Geschwindigkeit von 50 Kilometern in der Stunde fahren

met een snelheid van 50 kilometer per uur rijden

eine knappe Stunde

een uurtje

eine knappe Stunde

een klein uur

zu später [o. vorgerückter ] Stunde geh

laat (op de dag [o. avond] )

um diese Stunde

rond dit uur

Stunde um Stunde

uur na uur

unter einer Stunde bin ich nicht fertig

in minder dan een uur ben ik niet klaar

in drei viertel Stunden

in drie kwartier (tijd)

in drei viertel Stunden

over drie kwartier

vor einer Stunde

een uur geleden

eine Stunde Weges geh

een uur gaans

zu dieser Stunde

op dit uur

2. Stunde (Unterrichtsstunde):

Stunde

les

Stunde

(les)uur

Stunden erteilen [o. geben ] [o. halten ]

lesgeven

3. Stunde übtr (Zeitraum von kurzer Dauer):

Stunde

ogenblik nt

Stunde

moment nt

bis zur Stunde

tot nu toe

bis zur Stunde

tot op het moment

das Gebot der Stunde geh

de eis van het ogenblik

zu gelegener Stunde

te gelegener ure [o. tijd]

seine große Stunde war gekommen

het grote ogenblik was voor hem aangebroken

in letzter Stunde

te elfder ure

ihre schwere Stunde geh

de tijd van haar bevalling

zur selben Stunde

terzelfder ure

zur selben Stunde

op hetzelfde moment

von Stund an veraltet geh

van dat ogenblik af

zu jeder Stunde

te allen tijde

zu jeder Stunde

altijd

zur Stunde

op dit [o. het] ogenblik

jedem schlägt seine Stunde Sprichw

≈ iedereen krijgt zijn beurt

jedem schlägt seine Stunde Sprichw

de bleke dood spaart klein nog groot

ˈFlag·ge <Flagge, Flaggen> [ˈflagə] SUBST f

Flagge

vlag

die Flagge dippen NAUT

met de vlag groeten

die Flagge einholen [o. einziehen ] [o. streichen ]

de vlag strijken ook fig.

die deutsche Flagge führen

onder Duitse vlag varen

unter falscher [o. fremder] Flagge segeln übtr

onder valse vlag varen

Flagge zeigen übtr

kleur bekennen

Flagge zeigen übtr

duidelijk zijn mening te kennen geven