Niederländisch » Deutsch

rang·or·de <rangorde|s, rangorde|n> [rɑŋɔrdə] SUBST f

aan·vaar·den <aanvaardde, h. aanvaard> [anvardə(n)] VERB trans

aan·ge·bo·ren [aŋɣəborə(n)] ADJ

1. aangeboren (ingeboren):

2. aangeboren (door, met de geboorte verkregen):

aan·groei·en <groeide aan, i. aangegroeid> [aŋɣrujə(n)] VERB intr

2. aangroeien (opnieuw groeien):

aan·ga·pen <gaapte aan, h. aangegaapt> [aŋɣapə(n)] VERB trans

1. aangapen (aanstaren):

2. aangapen übtr (bedreigen):

aan·ge·ven <gaf aan, h. aangegeven> [aŋɣevə(n)] VERB trans

1. aangeven (overhandigen):

3. aangeven (ter kennis brengen van de overheid):

aan·groei [aŋɣruj] SUBST m geen Pl

aan·ge·zien [aŋɣəzin] KONJ

aan·ge·no·men1 [aŋɣənomə(n)] ADJ

aan·ge·daan [aŋɣədan] ADJ

1. aangedaan (bewogen):

aan·gif·te <aangifte|n, aangifte|s> [aŋɣɪftə] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski