Übersetzungen für „ontvlam“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ont·slag <ontslag|en> [ɔntslɑx] SUBST nt

1. ontslag:

ontslag (beëindiging van het dienstverband)

Entlassung f

ontslag (beëindiging van het dienstverband)

Kündigung f

ontslag (bij officier, hoge ambtenaar)

Verabschiedung f

eervol ontslag

eine ehrenvolle Entlassung

iem zijn ontslag geven

jdn entlassen

iem zijn ontslag geven

jdm kündigen

ontslag nemen

kündigen

2. ontslag (verzoek, verklaring):

ontslag

Kündigung f

ontslag

Entlassung f

de minister bood zijn ontslag aan

der Minister bot seinen Rücktritt an

3. ontslag (het vrijlaten uit iems macht):

ontslag

Entlassung f

ontslag uit een inrichting

Entlassung aus einer Anstalt

4. ontslag:

ontslag (vrijstelling)

Entbindung f

ontslag (vrijstelling van werk)

Freistellung f

ont·vlam·men <ontvlamde, i. ontvlamd> [ɔntflɑmə(n)] VERB intr

1. ontvlammen (vlam vatten):

ontvlammen

entflammen

ontvlammen

sich entzünden

2. ontvlammen übtr:

ontvlammen

entflammen

ontvlammen

entbrennen

in toorn ontvlammen

in Zorn entbrennen

ont·vlam·baar [ɔntflɑmbar] ADJ

1. ontvlambaar:

ontvlambaar (licht vlam vattend)

(leicht) entflammbar

ontvlambaar (licht vlam vattend)

(leicht) entzündlich

ontvlambaar (ontvlambaar en daardoor gevaarlijk)

feuergefährlich

2. ontvlambaar übtr:

ontvlambaar

reizbar

ontvlambaar

hitzig

hij is licht ontvlambaar

er ist leicht erregbar

hij is licht ontvlambaar

er fängt schnell [o. leicht] Feuer

ont·zag [ɔntsɑx] SUBST nt geen Pl

ontzag

Respekt m

ontzag

Achtung f

ontzag

Ehrfurcht f

een heilig ontzag hebben

(einen) heiligen Respekt haben

iem ontzag inboezemen

jdm Ehrfurcht [o. Respekt] einflößen

ontzag voor iem hebben

Achtung [o. Respekt] vor jdm haben

ont·daan [ɔndan] ADJ

ontdaan

bestürzt

ontdaan

entsetzt

geheel ontdaan

verstört

ontdaan over iets zijn

bestürzt [o. entsetzt] über etw Akk sein

ont·gaan <ontging, i. ontgaan> [ɔntxan] VERB intr

1. ontgaan (verloren gaan):

ontgaan

entgehen

zich een goede gelegenheid niet laten ontgaan

sich Dat eine gute Gelegenheit nicht entgehen lassen

dat voordeeltje is hem ontgaan

dieser Vorteil ist ihm entgangen

2. ontgaan:

ontgaan (aan het oor, oog ontsnappen)

entgehen

ontgaan (aan het oor)

überhören

ontgaan (aan het oog)

übersehen

wat hij net zei, is mij ontgaan

was er gerade sagte, ist mir entgangen

3. ontgaan (niet duidelijk zijn):

ontgaan

entgehen

de betekenis van dat woord ontgaat ons

die Bedeutung dieses Wortes entgeht uns

ont·haal [ɔnthal] SUBST nt geen Pl

1. onthaal:

onthaal (ontvangst)

Aufnahme f

onthaal (ontvangst)

Empfang m

onthaal (spijs en drank)

Bewirtung f

een groots onthaal

ein großartiger Empfang

een groots onthaal

ein großer Bahnhof ugs

2. onthaal übtr (bejegening):

onthaal

Aufnahme f

zijn woorden vonden een goed onthaal

seine Worte fanden viel Anklang

zit·vlak <zitvlak|ken> [zɪtflɑk] SUBST nt

1. zitvlak (billen):

zitvlak

Gesäß nt

2. zitvlak (vlak waarop men zit):

zitvlak

Sitzfläche f

vlam <vlam|men> [vlɑm] SUBST f

1. vlam:

vlam (verbrandingsverschijnsel)

Flamme f

vlam (als collectief begrip)

Feuer nt

eeuwige vlam

das ewige Licht

in vlam staan ook übtr

in Flammen stehen

in vlammen opgaan

in (Rauch und) Flammen aufgehen

de olympische vlam

das olympische Feuer

een prooi van de vlammen worden

den Flammen zum Opfer fallen

de vlam sloeg in de pan übtr

auf einmal war die Hölle los

vlam vatten ook übtr

Feuer fangen

2. vlam (gloed, hartstocht):

vlam

Flamme f

3. vlam (tekening: hout, vooral) Pl:

vlam

Maser f

vlam

Maserung f

4. vlam ugs (geliefde):

vlam

Flamme f

een ouwe vlam van me

ein alter Schwarm von mir