Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „zachts“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

zacht: Adjektiv und Adverb
zacht·jes
rechts: Nomen
macht: Nomen
nacht: Nomen
wacht: Nomen
dacht: Verb
jacht: Nomen
pacht: Nomen
vacht: Nomen
slechts: Adverb
on·zacht: Adjektiv und Adverb
acht·ste: Kardinalzahl
Ka·zachs: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: zacht , zachtjes , vacht , pacht , jacht , dacht , wacht , nacht , macht , rechts , Kazachs , achtste , onzacht und slechts

zacht <zachte, zachter, zachtst> [zɑxt] ADJ

1. zacht (niet hard; niet ruw):

weich

een zachte huid

eine weiche Haut

zacht potlood

weicher Bleistift

voor een zacht prijsje

zum Freundschaftspreis

de zachte sector form

der Sozialsektor

2. zacht:

zacht (weer)

mild

zacht (wind)

sanft

een zacht klimaat

ein mildes Klima

3. zacht (handelingen):

sanft

zart

zacht aaien

sanft streicheln

met zachte hand regelen

mit sanfter Hand regeln

een zacht tikje

ein leichter Klaps

4. zacht (zachtaardig):

sanft

zart

een zacht karakter

ein sanfter Charakter

op zijn zachtst gezegd

5. zacht (niet luid):

leise

een zachte stem

eine leise [o. sanfte] Stimme

6. zacht (lichtindrukken):

weich

sanft

zachte kleuren

weiche Farben Pl

een zacht schijnsel

ein sanftes Licht

7. zacht (niet snel):

zacht lopen

zacht·jes [zɑxjəs]

zachtjes (geluid)

leise

zachtjes (beweging)

zachtjes (aanraking)

sanft

zachtjes (aanraking)

sacht(e)

zachtjes afremmen

iem iets zachtjes bijbrengen

jdm etw schonend beibringen

zachtjes doen

sich leise verhalten

iets zachtjes koken

etw köcheln lassen [o. leise kochen]

de boot schommelt zachtjes

das Boot schwankt sanft

de bomen wiegen zachtjes in de wind

die Bäume schwanken sanft im Wind

leise!

zachtjes aan!

immer schön langsam!

rechts¹ [rɛxts] SUBST nt geen Pl

1. rechts pol.:

Rechte f

rechts stemde tegen

die Rechte stimmte dagegen

2. rechts (verkeer):

von rechts kommende(r) Verkehr m

macht <macht|en> [mɑxt] SUBST f

Macht f

macht (gezag)

Gewalt f

macht (kracht)

Kraft f

macht wisk.

Potenz f

aan de macht zijn/komen

an der Macht sein/an die Macht kommen

bezettende macht

Besatzungsmacht f

bij machte zijn

de macht hebben om …

die Macht haben, …

iem in zijn macht hebben

jdn in seiner Gewalt haben

alles doen wat in zijn macht ligt

alles tun, was in seiner Macht steht

met [o. uit ] alle macht

mit aller Macht

de greep naar de macht

die Machtergreifung

zij zijn uit de ouderlijke macht ontzet

ihnen wurde die elterliche Gewalt entzogen

de macht over het stuur verliezen übtr

die Gewalt über das Steuer verlieren

het overnemen van de macht

die Machtübernahme

de rechterlijke/uitvoerende/wetgevende macht

die richterliche/ausführende/gesetzgebende Gewalt

3 tot de macht 3

een getal tot de vierde macht verheffen

eine Zahl in die vierte Potenz erheben

macht uitoefenen

de wereldlijke/kerkelijke macht

die weltliche/kirchliche Macht

de macht van het woord

die Macht des Wortes

nacht <nacht|en> [nɑxt] SUBST m

Nacht f

een verschil van dag en nacht

ein Unterschied wie Tag und Nacht

iem goede nacht wensen

jdm eine gute Nacht wünschen

in het holst van de nacht

bei Nacht und Nebel

bij nacht en ontij

zu nachtschlafender Zeit

een nachtje over iets willen slapen

etw überschlafen wollen

van de nacht een dag maken

die Nacht zum Tage machen

bij nacht zijn alle katten grauw Sprichw

bei Nacht sind alle Katzen grau

wacht² <wacht|en> [wɑxt] SUBST f

1. wacht (het waken; tijd; personen):

Wache f

(de) wacht houden

(de) wacht houden

in de wacht zijn

Nachtdienst haben

de officier van de wacht

der Wachoffizier

de wacht rukt in

die Wache zieht auf

2. wacht (waarnemingen):

Warte f

iem de wacht aanzeggen (ernstig waarschuwen)

jdm richtig Bescheid sagen ugs

iem de wacht aanzeggen (dreigen te ontslaan)

jdm mit Entlassung drohen

iets in de wacht slepen

etw einheimsen [o. ergattern] ugs

dacht VERB

dacht 3. Pers Sg Imperf van denken², denken³, denken⁴

Siehe auch: denken , denken , denken , denken

den·ken⁴ <dacht, h. gedacht> [dɛŋkə(n)] VERB intr

1. denken:

denken (het verstand gebruiken)

denken (een mening hebben)

aan iem/iets denken

an jdn/etw denken

iem aan iets doen denken

jdn an etw Akk erinnern

daar valt niet aan te denken

das kommt nicht infrage

denk er om!

nimm dich in Acht!

ik moet er niet aan denken

(allein) schon der Gedanke daran ist schrecklich

hoe denkt u over dit voorstel?

was meinen Sie zu diesem Vorschlag?

dat geeft te denken

das gibt zu denken

2. denken (van plan zijn):

ik denk erover met roken te stoppen

ich denke daran, das Rauchen aufzugeben

den·ken³ <dacht, h. gedacht> [dɛŋkə(n)] VERB trans

1. denken (menen):

dat zou ik denken!

das will ich meinen!

dat had je gedacht!

das hast du dir (so) gedacht!

wie denk je wel dat je bent?

für wen hältst du dich eigentlich?

2. denken:

denken (vermoeden)

denken (voor een bijzin, vaak)

ik denk dat het goed weer blijft

ich glaube, dass das Wetter gut bleibt

dacht ik het niet!

dacht ich mirs doch!

3. denken (in aanmerking nemen):

dat laat zich denken

das lässt sich denken

4. denken (van plan zijn):

ik denk dat ik dit jaar examen zal doen

ich habe vor, dieses Jahr die Prüfung zu machen

den·ken² <dacht zich, h. zich gedacht> [dɛŋkə(n)] VERB wk ww

denken zich denken (peinzen):

denkt u zich eens in mijn positie!

versetzen Sie sich einmal in meine Lage!

zich suf denken

sich Dat den Kopf zerbrechen

den·ken¹ [dɛŋkə(n)] SUBST nt geen Pl

Denken nt

iem aan het denken zetten (onbedoeld)

jdn nachdenklich stimmen

iem aan het denken zetten (met de bedoeling)

jdn zum Nachdenken anregen

jacht¹ <jacht|en> [jɑxt] SUBST nt (boot)

Jacht f

Yacht f

pacht <pacht|en> [pɑxt] SUBST f

Pacht f

de wijsheid in pacht menen te hebben übtr

glauben, die Weisheit gepachtet zu haben

vacht <vacht|en> [vɑxt] SUBST f

1. vacht (wol op een schaap; haarbedekking van andere dieren):

Fell nt

2. vacht (pels):

Fell nt

Pelz m

slechts [slɛxts] ADV

nur

bloß

dat kost slechts een euro

das kostet nur [o. bloß] einen Euro

je hebt slechts te gehoorzamen

du hast nur zu gehorchen

ik heb het onderwerp slechts aangeroerd

ich habe das Thema lediglich berührt [o. gestreift]

in slechts enkele gevallen

in nur wenigen Fällen

on·zacht [ɔnzɑxt] ADJ

acht·ste² [ɑxtstə] NUM

achte(r) m

achte f

achte(s) nt

u bent de achtste

Sie sind der Achte

het achtste huis

Ka·zachs [kazɑks] ADJ

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski