Niederländisch » Deutsch

vaars <vaarzen> [vars] SUBST f

vaalt <vaalt|en> [valt] SUBST f

vast1 <vaste, vaster, meest vast> [vɑst] ADJ

2. vast (niet gemakkelijk te onderbreken, niet vervloeiend):

waaks <waakse, waakser, waakst> [waks] ADJ

vaas <vazen> [vas] SUBST f

vaat [vat] SUBST f geen Pl

2. vaat (het afwassen):

Spülen nt

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski