Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „vielen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

vie·len: Verb
viel: Verb

vie·len VERB

vielen 3. Pers Pl Imperf van vallen¹, vallen²

Siehe auch: vallen , vallen

val·len² <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VERB unpers ww

1. vallen (ontstaan):

geben

er vielen doden

er vallen klappen

es setzt Prügel

er valt een schot

es fällt ein Schuss

er viel een stilte

es entstand eine Stille

toen zijn er enkele woorden gevallen

dann hat es eine Auseinandersetzung gegeben

2. vallen (op een bepaalde manier zijn):

geben

sein

daarover valt te praten

darüber lässt sich reden

er viel niet aan te tornen

daran war nicht zu rütteln

wat valt er te vertellen?

was gibt es zu erzählen?

er valt veel voor te zeggen

das hat viel für sich

er valt nog weinig van te zeggen

man weiß noch nichts Genaues

val·len¹ <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VERB intr

1. vallen (neervallen):

het doek valt

der Vorhang fällt

het doek valt übtr

≈ das Spiel ist aus

komen te vallen

een opmerking laten vallen

eine Bemerkung fallen lassen

2. vallen (omvallen):

aan stukken vallen

auseinanderfallen

een gat in zijn knie vallen

sich Dat das Knie aufschlagen

zich laten vallen

sich hinfallen lassen

naar beneden vallen

naar beneden vallen

op z'n bek vallen übtr

auf die Schnauze fallen

met vallen en opstaan übtr

≈ mit vielen Rückschlägen

over een woord vallen übtr

sich über ein Wort ärgern

van de trap af vallen

die Treppe herunterfallen

van zijn stoel vallen van verbazing übtr

vor Staunen fast vom Stuhl fallen

3. vallen (terechtkomen):

een blik laten vallen op

einen Blick auf etw Akk fallen lassen

de keuze/de verdenking viel op haar

die Wahl/der Verdacht fiel auf sie

de klemtoon valt op de eerste lettergreep

der Akzent liegt auf der ersten Silbe

4. vallen (plaatshebben op):

Kerstmis valt op een woensdag

Weihnachten fällt auf einen Mittwoch

5. vallen (los neerhangen):

in plooien vallen

in Falten fallen

6. vallen (zich voordoen):

de avond valt

der Abend bricht herein

7. vallen (in een situatie zijn):

in een bepaalde categorie vallen

unter eine bestimmte Kategorie fallen

8. vallen (sneuvelen):

vallen ook übtr

het kabinet is gevallen

das Kabinett ist gestürzt worden

9. vallen (in een toestand komen):

in slechte handen vallen

in schlechte Hände geraten

hij viel van de ene verbazing in de andere

er kam aus dem Staunen nicht heraus

uit de toon vallen

aus dem Rahmen fallen

10. vallen:

zijn idee valt goed (gewaardeerd worden)

seine Idee wird begrüßt

in de smaak vallen

Wendungen:

zij valt op mannen (zich aangetrokken voelen tot)

sie ist verrückt nach Männern

bij het vallen van de nacht

bei Einbruch der Nacht

iem in de rede vallen

jdm ins Wort fallen

hij liet de aanklacht vallen

er zog die Anklage zurück

iem om de hals vallen

jdm um den Hals fallen

het werk valt me zwaar

die Arbeit fällt mir schwer

viel VERB

viel 3. Pers Sg Imperf van vallen¹, vallen²

Siehe auch: vallen , vallen

val·len² <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VERB unpers ww

1. vallen (ontstaan):

geben

er vielen doden

er vallen klappen

es setzt Prügel

er valt een schot

es fällt ein Schuss

er viel een stilte

es entstand eine Stille

toen zijn er enkele woorden gevallen

dann hat es eine Auseinandersetzung gegeben

2. vallen (op een bepaalde manier zijn):

geben

sein

daarover valt te praten

darüber lässt sich reden

er viel niet aan te tornen

daran war nicht zu rütteln

wat valt er te vertellen?

was gibt es zu erzählen?

er valt veel voor te zeggen

das hat viel für sich

er valt nog weinig van te zeggen

man weiß noch nichts Genaues

val·len¹ <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VERB intr

1. vallen (neervallen):

het doek valt

der Vorhang fällt

het doek valt übtr

≈ das Spiel ist aus

komen te vallen

een opmerking laten vallen

eine Bemerkung fallen lassen

2. vallen (omvallen):

aan stukken vallen

auseinanderfallen

een gat in zijn knie vallen

sich Dat das Knie aufschlagen

zich laten vallen

sich hinfallen lassen

naar beneden vallen

naar beneden vallen

op z'n bek vallen übtr

auf die Schnauze fallen

met vallen en opstaan übtr

≈ mit vielen Rückschlägen

over een woord vallen übtr

sich über ein Wort ärgern

van de trap af vallen

die Treppe herunterfallen

van zijn stoel vallen van verbazing übtr

vor Staunen fast vom Stuhl fallen

3. vallen (terechtkomen):

een blik laten vallen op

einen Blick auf etw Akk fallen lassen

de keuze/de verdenking viel op haar

die Wahl/der Verdacht fiel auf sie

de klemtoon valt op de eerste lettergreep

der Akzent liegt auf der ersten Silbe

4. vallen (plaatshebben op):

Kerstmis valt op een woensdag

Weihnachten fällt auf einen Mittwoch

5. vallen (los neerhangen):

in plooien vallen

in Falten fallen

6. vallen (zich voordoen):

de avond valt

der Abend bricht herein

7. vallen (in een situatie zijn):

in een bepaalde categorie vallen

unter eine bestimmte Kategorie fallen

8. vallen (sneuvelen):

vallen ook übtr

het kabinet is gevallen

das Kabinett ist gestürzt worden

9. vallen (in een toestand komen):

in slechte handen vallen

in schlechte Hände geraten

hij viel van de ene verbazing in de andere

er kam aus dem Staunen nicht heraus

uit de toon vallen

aus dem Rahmen fallen

10. vallen:

zijn idee valt goed (gewaardeerd worden)

seine Idee wird begrüßt

in de smaak vallen

Wendungen:

zij valt op mannen (zich aangetrokken voelen tot)

sie ist verrückt nach Männern

bij het vallen van de nacht

bei Einbruch der Nacht

iem in de rede vallen

jdm ins Wort fallen

hij liet de aanklacht vallen

er zog die Anklage zurück

iem om de hals vallen

jdm um den Hals fallen

het werk valt me zwaar

die Arbeit fällt mir schwer

Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „vielen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch (Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

viel: Adjektiv und Adverb
viel: Adverb
ˈviel·sa·gend: Adjektiv und Adverb
ˈviel·ver·spre·chend: Adjektiv und Adverb

viel¹ [fiːl] ADJ

1. viel (vielerlei):

viel

veel

viel

gleich viel

in vielem hat er recht

in veel opzichten heeft hij gelijk

um vieles älter

2. viel (sehr):

viel

veel

vielen Dank!

dank u zeer!

nicht viel von jdm halten

geen hoge dunk van iem hebben

viel Vergnügen!

3. viel:

viel (eine große Anzahl von Dingen)

veel

viel (eine große Anzahl von Menschen)

vele

viel (eine große Anzahl von Menschen)

mach nicht so viele Worte!

praat niet zo veel!

wer viel fragt, geht viel irr(e) Sprichw

die veel vraagt, doolt veel

allzu viel ist ungesund Sprichw

overdaad schaadt

besser [o. lieber] zu viel (tun) als zu wenig Sprichw

beter te veel dan te weinig

viel² [fiːl] ADV

1. viel (häufig):

viel

veel

viel

vaak

viel

viel beschäftigt

viel beschäftigt

met veel bezigheden [o. werk]

was kann dir viel passieren?

wat zou er kunnen gebeuren?

viel sagend

viel umworben

viel umworben

viel versprechend

2. viel (wesentlich):

viel

veel

viel

viel

viel höher

veel [o. stukken] hoger

ˈviel·sa·gend, viel ˈsa·gend [ˈfiːlzaːgn̩t] ADJ

ˈviel·ver·spre·chend, viel ver·ˈspre·chend [-fɛɐ̯ʃprɛçn̩t] ADJ

vielversprechend

Beispielsätze für vielen

er vielen rake klappen

es gab eine regelrechte Schlägerei

er vielen doden

de vriendinnen vielen haar af

die Freundinnen ließen sie im Stich

die twee feesten vielen samen

die zwei Feste fielen zusammen

er vielen veel uitingen van onvrede te beluisteren

es waren viel Worte der Unzufriedenheit herauszuhören

een onder vele(n)

einer unter [o. von] vielen

dit standpunt wordt door velen aangehangen

dieser Standpunkt wird von vielen vertreten

door de drukte heb ik de bestelling vergeten (door het vele werk)

über der vielen Arbeit habe ich die Bestellung vergessen

dank u zeer!

kleuren in vele nuances [o. schakeringen]

Farben in vielen Stufen

bij voorbaat dank!

vielen Dank im Voraus!

één van (de) velen

einer unter vielen

dank u [o. je] wel! graag gedaan [o. tot uw dienst] [o. tot je dienst] !

danke [o. vielen Dank ]! bitte!

hartelijk [o. zeer] bedankt!

besten [o. schönen ] [o. vielen ] Dank!

dank je [o. u] wel, hoor!

vielen Dank für die Blumen! iron

vele goede eigenschappen bezitten

mit vielen guten Eigenschaften ausgestattet sein

de steen glinstert veelkleurig

der Stein spielt in vielen Farben

de raadgevingen vielen bij hem in goede aarde

die Ratschläge fielen bei ihm auf fruchtbaren Boden übtr

Linguatec

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski