Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „avondeten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

ˈvor·be·ten: Transitives Verb
ˈab·tre·ten: Intransitives Verb
ˈan·bie·ten: Transitives Verb
ˈan·tre·ten: Intransitives Verb
ˈauf·bie·ten: Transitives Verb
ˈauf·tre·ten: Intransitives Verb
ˈaus·tre·ten: Intransitives Verb
trom·ˈpe·ten: Transitives Verb

Meintest du vielleicht: vorbeten , trompeten , austreten , auftreten , aufbieten , antreten , anbieten und abtreten

ˈvor·be·ten VERB trans

1. vorbeten:

2. vorbeten übtr:

steeds opnieuw uitleggen

ˈab·tre·ten¹ VERB intr

1. abtreten:

abtreten (sich langsam entfernen)

abtreten (sich langsam entfernen)

zich verwijderen

abtreten (abgehen, weggehen)

abtreten (abgehen, weggehen)

die Soldaten traten ab MILIT

de soldaten rukten in

von der Bühne abtreten THEAT a. übtr (überlassen)

van het toneel verdwijnen

2. abtreten übtr (zurücktreten):

(zijn ambt) neerleggen

ˈan·bie·ten¹ VERB trans unreg

1. anbieten (sich zur Verfügung stellen):

ter beschikking stellen

jdm seine Dienste/Hilfe anbieten

iem zijn diensten/hulp aanbieden

jdm Prügel anbieten iron

iem met een pak slaag dreigen

2. anbieten (beim Kennenlernen):

jdm das Du anbieten

iem voorstellen elkaar te tutoyeren

ˈan·tre·ten¹ VERB intr

1. antreten (erscheinen):

zum Appell antreten MILIT (sich aufstellen)

aantreden voor het appel

zur Arbeit antreten

op het werk verschijnen

2. antreten SPORT (zum Wettkampf erscheinen):

ˈauf·bie·ten VERB trans unreg

1. aufbieten (anwenden):

2. aufbieten (einschalten):

die Polizei aufbieten

de politie inschakelen [o. inzetten]

3. aufbieten (bei einer Auktion):

ˈauf·tre·ten¹ VERB intr

1. auftreten:

auftreten (in einem Stück spielen)

auftreten (sich benehmen)

2. auftreten (den Fuß aufsetzen):

lopen

3. auftreten:

auftreten (erscheinen)

(plotseling) opduiken

auftreten (eintreten)

zich (plotseling) voordoen

Probleme treten auf

er rijzen problemen

ˈaus·tre·ten¹ VERB intr

1. austreten (ausscheiden, verlassen):

(vrijwillig) verlaten

2. austreten (herausdringen):

dort tritt Wasser aus

daar komt water naar buiten [o. tevoorschijn]

3. austreten ugs (zur Toilette gehen):

zich even verwijderen

van het toilet gebruikmaken

trom·ˈpe·ten [trɔmˈpeːtn̩] VERB trans

1. trompeten MUS:

trompeten (trompetenähnliche Laute hervorbringen)

trompeten (Trompete spielen)

(op) de trompet blazen

2. trompeten ugs übtr:

trompeten (herum erzählen)

trompeten (schmettern)

trompeten (schmettern)

er hat die Nachricht in alle Welt trompetet

hij heeft het nieuws overal rondgebazuind [o. uitgebazuind]

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski