Niederländisch » Deutsch

brein <brein|en> [brɛin] SUBST nt

be·reid [bərɛit] ADJ

2. bereid (gereedgemaakt):

be·reik [bərɛik] SUBST nt geen Pl

1. bereik (bestreken gebied):

2. bereik (meet-, frequentiegebied):

be·rin <berin|nen> [berɪn] SUBST f

trein <trein|en> [trɛin] SUBST m

2. trein (spoortreinen als vervoermiddel):

Zug m
Bahn f

on·rein [ɔnrɛin] ADJ

re·frein <refrein|en> [rəfrɛin] SUBST nt (herhaalde versregels)

D-trein <D-trein|en> [detrɛin] SUBST m

ba·lein1 [balɛin] SUBST nt geen Pl (stof)

rein <reine, reiner, reinst> [rɛin] ADJ

1. rein form (schoon):

ge·rei [ɣərɛi] SUBST nt geen Pl

roer·ei [rurɛi] SUBST nt geen Pl

be·re·den [bəredə(n)] ADJ

1. bereden (te paard):

3. bereden (afgericht):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski