Niederländisch » Deutsch

be·ge·lei·den <begeleidde, h. begeleid> [bəɣəlɛidə(n)] VERB trans

2. begeleiden (met raad en daad bijstaan):

3. begeleiden (samengaan met):

rond·lei·den <leidde rond, h. rondgeleid> [rɔntlɛidə(n)] VERB trans

uit·wei·den <weidde uit, h. uitgeweid> [œytwɛidə(n)] VERB intr

be·schei·den <bescheiden, bescheidener, bescheidenst> [bəsxɛidə(n)] ADJ

1. bescheiden (niet aanmatigend):

ge·lei·den1 <geleidde, h. geleid> [ɣəlɛidə(n)] VERB trans

in·lei·den <leidde in, h. ingeleid> [ɪnlɛidə(n)] VERB trans

om·lei·den <leidde om, h. omgeleid> [ɔmlɛidə(n)] VERB trans

ver·lei·den <verleidde, h. verleid> [vərlɛidə(n)] VERB trans

3. verleiden (brengen tot geslachtsgemeenschap):

weg·lei·den <leidde weg, h. weggeleid> [wɛxlɛidə(n)] VERB trans

voor·lei·den <leidde voor, h. voorgeleid> [vorlɛɪdə(n)] VERB trans

ar·bei·den <arbeidde, h. gearbeid> [ɑrbɛidə(n)] VERB intr

schei·den2 <scheidde, i. gescheiden> [sxɛidə(n)] VERB intr

3. scheiden (zich losmaken):

ge·schei·den2 VERB

gescheiden volt. deelw. van scheiden¹, scheiden², scheiden³

Siehe auch: scheiden , scheiden , scheiden

schei·den2 <scheidde, i. gescheiden> [sxɛidə(n)] VERB intr

3. scheiden (zich losmaken):

schei·den1 <scheidde zich, h. zich gescheiden> [sxɛidə(n)] VERB wk ww zich scheiden

uit·brei·den1 <breidde zich uit, h. zich uitgebreid> [œydbrɛidə(n)] VERB wk ww


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski