Niederländisch » Deutsch

war·men <warmde, h. gewarmd> [wɑrmə(n)] VERB trans

dam·men <damde, h. gedamd> [dɑmə(n)] VERB intr

daar·mee [darme] ADV

om·ar·men <omarmde, h. omarmd> [ɔmɑrmə(n)] VERB trans

1. omarmen (omhelzen):

2. omarmen übtr (met graagte accepteren):

dag·me·nu <dagmenu|'s> [dɑxməny] SUBST nt

dar·tel <dartele, darteler, dartelst> [dɑrtəl] ADJ

2. dartel (wulps):

ker·men1 <kermde, h. gekermd> [kɛrmə(n)] VERB trans

1. kermen (uiting geven aan lichamelijk leed):

2. kermen (jammeren):

darm <darm|en> [dɑrm] SUBST m

da·gen1 <daagde, h. gedaagd> [daɣə(n)] VERB intr (aanbreken)

da·ten <datete, h. gedatet> [detə(n)] VERB trans

da·zen <daasde, h. gedaasd> [dazə(n)] VERB intr

dam·pen <dampte, h. gedampt> [dɑmpə(n)] VERB intr

1. dampen (damp afgeven):

2. dampen (rook afgeven, roken):

dan·ken1 <dankte, h. gedankt> [dɑŋkə(n)] VERB trans

2. danken (verschuldigd zijn):

dan·sen1 <danste, h. gedanst> [dɑnsə(n)] VERB trans

stor·men1 <stormde, h./i. gestormd> [stɔrmə(n)] VERB intr

1. stormen (onstuimig voorwaarts lopen):

2. stormen (aanval doen):

zwer·men <zwermde, h. gezwermd> [zwɛrmə(n)] VERB intr

dachten VERB

dachten 3. Pers Pl Imperf van denken², denken³, denken⁴

Siehe auch: denken , denken , denken , denken

den·ken2 <dacht zich, h. zich gedacht> [dɛŋkə(n)] VERB wk ww


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski