Niederländisch » Deutsch

drum·mer <drummer|s> [drʏmər] SUBST m

dra·ver <draver|s> [dravər] SUBST m

draai·er <draaier|s> [drajər] SUBST m

2. draaier (veinzer):

dro·mer <dromer|s> [dromər] SUBST m

edam·mer <edammer|s> [edɑmər] SUBST m

Edam·mer [edɑmər] ADJ

dra·ma <drama|'s> [drama] SUBST nt

2. drama (toneelstukken van een land, periode):

Drama nt
Theater nt

3. drama (droevige gebeurtenis):

Drama nt

dra·gee <dragee|s> [draʒe, draɣe] SUBST f

dra·gen1 <droeg, h. gedragen> [draɣə(n)] VERB trans

1. dragen (boven de grond houden):

2. dragen (bij zich hebben):

3. dragen (aan, op hebben):

5. dragen (zwanger zijn van):

6. dragen (op-, voortbrengen):

dra·len <draalde, h. gedraald> [dralə(n)] VERB intr

dra·ven <draafde, h. gedraafd> [dravə(n)] VERB intr

1. draven (paarden):

2. draven (rennen):

traben ugs

3. draven (gehaast in de weer zijn):

auf Trab sein ugs

draai·en1 <draaide, h./i. gedraaid> [drajə(n)] VERB intr

2. draaien (draaiend komen of gaan):

3. draaien (weifelend, doelloos heen en weer lopen):

4. draaien (smoesjes verzinnen):

5. draaien (vertoond worden):

6. draaien (klandizie aantrekken, omzetten):

7. draaien (aan de gang, in werking zijn):

im·mer [ɪmər] ADV

lom·mer [lɔmər] SUBST nt geen Pl

1. lommer (schaduw):

2. lommer (bladeren):

Laub nt

kom·mer [kɔmər] SUBST m geen Pl

1. kommer (gebrek):

Elend nt
Not f

lem·mer SUBST nt

lemmer → lemmet

Siehe auch: lemmet

lem·met [lɛmət]

lemmet [[o. lɛmɛt]] lemmet|en SUBST nt:

Klinge f

nim·mer [nɪmər] ADV


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski