Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „groben“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

groen: Adjektiv und Adverb
groe·nen: Verb
groe·ven: Verb
groei·en: Verb
groe·ten: Verb
grol·len: Verb
grom·men: Verb
gron·den: Verb

Meintest du vielleicht: groen , gronden , grommen , grollen , groeten , groeien , groeven und groenen

groen² <groene, groener, groenst> [ɣrun] ADJ

1. groen (kleur):

grün

zich groen en geel ergeren

sich gelb und grün ärgern

groen en geel worden van nijd

grün werden vor Neid

groene golf (verkehr)

het signaal sprong op groen

das Signal sprang auf Grün

het stoplicht staat op groen

die Ampel zeigt Grün

(voor iem/iets) het licht op groen zetten übtr

(jdm/etw) grünes Licht geben

de groene tafel (bestuurstafel)

der grüne Tisch

2. groen (onrijp):

grün

die peren zijn nog groen

diese Birnen sind noch grün

3. groen (met begroeiing):

grün

een groene Pasen

ein frühlingshaftes Ostern

4. groen (milieuvriendelijk):

grün

de groene partij

die grüne Partei

groene haring

grüne(r) Hering m

een groene weduwe

eine grüne Witwe scherzh

groene zeep

groe·nen¹ <groende, i. gegroend> [ɣrunə(n)] VERB intr

1. groenen (groen zijn, worden):

grünen form

het bos groent al

im Wald grünt es bereits

2. groenen (krachtig, fleurig zijn):

groe·ven¹ <groefde, h. gegroefd> [ɣruvə(n)] VERB trans

1. groeven (graveren):

(ein)gravieren in +Akk

groeven übtr

(ein)graben in +Akk

de zorg had diepe rimpels in zijn voorhoofd gegroefd

der Kummer Sorge hatte tiefe Falten in seine Stirn gegraben

2. groeven (planken):

(aus)kehlen fachspr

(ein)kehlen fachspr

groei·en <groeide, i. gegroeid> [ɣrujə(n)] VERB intr

groeien (gedijen)

hij groeit als kool

er gedeiht prächtig

groeien en bloeien

wachsen und gedeihen

zijn baard laten groeien

sich Dat einen Bart wachsen lassen

groeiend ongeduld

wachsende Ungeduld f

er groeit niets dan onkruid

da wächst nur Unkraut

ergens overheen groeien übtr

über etw Akk hinwegkommen

uit zijn kleren groeien

aus seinen Kleidern herauswachsen

groe·ten <groette, h. gegroet> [ɣrutə(n)] VERB trans

1. groeten (gedag zeggen):

elkaar groeten op straat

sich auf der Straße grüßen

ik groet je!

vader laat u groeten

Vater lässt (Sie) grüßen form

iem laten groeten

jdm Grüße ausrichten [o. bestellen]

wees gegroet

2. groeten gesch.:

grol·len <grolde, h. gegrold> [ɣrɔlə(n)] VERB intr

1. grollen:

grollen (brommend geluid maken)

grollen (varken)

grollen (kat)

mijn maag grolt

mir knurrt der Magen

2. grollen (grappen verkopen):

ulken

juxen ugs

grom·men¹ <gromde, h. gegromd> [ɣrɔmə(n)] VERB trans ((vis) van ingewanden ontdoen)

gron·den <grondde, h. gegrond> [ɣrɔndə(n)] VERB trans

1. gronden (baseren):

2. gronden KUNST (grondverven):

3. gronden (de bodem (van water) peilen) scheepv.:

mijn eis is gegrond op vroeger door u gedane beloften

meine Forderung geht auf ein früheres Versprechen Ihrerseits zurück

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski