Niederländisch » Deutsch

ver·de·len1 <verdeelde, h. verdeeld> [vərdelə(n)] VERB trans

2. verdelen (in delen afmeten):

3. verdelen (uitdelen; evenwichtig spreiden):

ver·oor·de·len <veroordeelde, h. veroordeeld> [vərordelə(n)] VERB trans

vloer·te·gel <vloertegel|s> [vlurteɣəl] SUBST m

oor·de·len2 <oordeelde, h. geoordeeld> [ordelə(n)] VERB intr

2. oordelen (tot een gevolgtrekking komen):

be·oor·de·len <beoordeelde, h. beoordeeld> [bəordelə(n)] VERB trans

2. beoordelen (zich een oordeel vormen over):

be·voor·de·len <bevoordeelde, h. bevoordeeld> [bəvordelə(n)] VERB trans

vloer·kleed <vloer|kleden> [vlurklet] SUBST nt

vloed·lijn <vloedlijn|en> [vlutlɛin] SUBST f

1. vloedlijn (het hoogste punt van de vloed):

2. vloedlijn (plaatsen die op dezelfde tijd hoog water hebben):

fie·de·len <fiedelde, h. gefiedeld> [fidələ(n)] VERB trans

mee·de·len1 <deelde mee, h. meegedeeld> [medelə(n)] VERB intr (deelhebben in)

vloer·be·dek·king <vloerbedekking|en> [vlurbədɛkɪŋ] SUBST f

on·der·ver·de·len <onderverdeelde, h. onderverdeeld> [ɔndərvərdelə(n)] VERB trans

vloer·mat <vloermat|ten> [vlurmɑt] SUBST f

vloei·tje <vloeitje|s> [vlujcə] SUBST nt

1. vloeitje (sigarettenpapier):

2. vloeitje (stukje vloeipapier):

vloed·golf <vloed|golven> [vlutxɔlf] SUBST f

bui·de·len <buidelde, h. gebuideld> VERB intr

bun·de·len <bundelde, h. gebundeld> [bʏndələ(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski