Niederländisch » Deutsch

ci·pres <cipres|sen> [siprɛs] SUBST m

wie·des [widəs]

kir·ren <kirde, h. gekird> [kɪrə(n)] VERB intr (duiven)

ei·se·res <eiseres|sen> [ɛɪsərɛs] SUBST f

eiseres weibliche Form von eiser

Siehe auch: eiser

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] SUBST m

1. eiser (iem die iets eist):

2. eiser jur.:

le·ra·res <lerares|sen> [lerarɛs] SUBST f

adres <adres|sen> [adrɛs] SUBST nt

2. adres (vermelding van de woonplaats en straat):

3. adres comput.:

mo·res [morəs] SUBST Pl

ex·pres [ɛksprɛs] ADV

2. expres (met de bepaalde bedoeling):

eigens form

ar·rest <arrest|en> [ɑrɛst] SUBST nt

1. arrest (voorlopige vrijheidsberoving):

Haft f

2. arrest (krijgstuchtelijke straf):

Arrest m

3. arrest (beslaglegging):

4. arrest (uitspraak van gerechtshof):

Urteil nt

bres <bres|sen> [brɛs] SUBST f

frees <frezen> [fres] SUBST f

prees VERB

prees 3. Pers Sg Imperf van prijzen

Siehe auch: prijzen , prijzen

prij·zen2 <prijsde, h. geprijsd> [prɛizə(n)] VERB trans (van een prijs voorzien)

rees VERB

rees 3. Pers Sg Imperf van rijzen

Siehe auch: rijzen


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski